Passieve holdings: misbruik of legitieme praktijk?
Een uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge (21 oktober 2024) heeft de fiscale wereld op scherp gezet. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van een passieve holdingstructuur bij een overname misbruik uitmaakt van de Moeder-dochterrichtlijn. Het gevolg is weigering van de vrijstelling van roerende voorheffing op de uitgekeerde dividenden.
Maar is dit oordeel representatief voor de bredere juridische en fiscale context? Of zijn er valabele argumenten om aan te tonen dat het gebruik van een passieve holding legitiem kan zijn?
Case Rb. Brugge 21 oktober 2024
In voornoemde zaak gingen de aandeelhouders van Opco op zoek naar een overnemer. Uiteindelijk werd een koper gevonden, waarna 99% van de aandelen werd verworven door Holdco, en de resterende 1% door dhr. Y, aandeelhouder van Holdco. Holdco was een reeds bestaande maar inactieve vennootschap.
De overname van Opco werd door Holdco gefinancierd met vreemd vermogen. In de jaren na de transactie keerde Opco dividenden uit aan Holdco. Deze dividenden werden vrijgesteld van roerende voorheffing en door Holdco gebruikt voor de aflossing van de overnamelening.
De fiscus trok echter de geldigheid van deze structuur in twijfel. Volgens de administratie was er sprake van een kunstmatige constructie die uitsluitend tot doel had te genieten van de fiscale vrijstelling op dividenden.
Het Belgisch en Europees kader
De Moeder-dochterrichtlijn (Richtlijn 2011/96/EU) heeft als doel dubbele belasting te vermijden bij winstuitkeringen tussen verbonden vennootschappen binnen de EU. Concreet bepaalt de richtlijn dat dividenden die door een dochtervennootschap worden uitgekeerd aan haar moedermaatschappij, in principe vrijgesteld zijn van bronheffing en dat de ontvangende vennootschap die dividenden ook niet belast hoeft aan te geven, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan (zoals een minimale deelneming en houdperiode).
Daarnaast voorziet het Belgisch fiscaal recht in de zogenaamde DBI-aftrek (definitief belaste inkomsten), opgenomen in art. 202 e.v. WIB 92. Deze regeling laat een vennootschap toe om ontvangen dividenden van andere vennootschappen onder bepaalde voorwaarden (zoals een minimale deelneming en houdperiode) vrij te stellen van belasting, om zo economische dubbele belasting op groepsniveau te vermijden.
Sinds 2016 bevat de Belgische wetgeving specifieke antimisbruikbepalingen die het recht op DBI-aftrek (art. 203, §1, 7° WIB'92) en de vrijstelling van roerende voorheffing (art. 266, lid 4 WIB'92) uitsluiten in geval van kunstmatige constructies. Deze bepalingen gaan verder dan de richtlijn 2015/121/EU, die stelt dat lidstaten geen voordelen van de Moeder-dochterrichtlijn toekennen aan constructies opgezet met als (hoofdzakelijk) doel een belastingvoordeel te verkrijgen.
De fundamentele voorwaarde is dat er geen sprake mag zijn van een kunstmatige constructie. Kernbegrip hierbij is de aanwezigheid van "geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen".
Passieve holding: automatisch verdacht?
De fiscus en sommige rechters nemen aan dat passieve holdings – holdings zonder personeel, vaste activa of andere activiteiten dan het aanhouden van aandelen – al snel kunstmatig zijn. In het vonnis van de rechtbank Brugge werd geoordeeld dat een holding die enkel dividenden ontvangt en doorstort om een overnamekrediet af te lossen, kunstmatig is.
Toch blijkt uit de voorbereidende werken van de wet ter invoering van vermelde specifieke antimisbruikbepalingen dat het gebruik van een holdingstructuur op zich niet gelijkstaat aan misbruik: "(...) zodat het loutere feit met een holding te werken op zich geen misbruikmechanisme kan vormen. De antimisbruikbepaling zal alleen worden toegepast wanneer die holdingvennootschappen gebruikt zouden worden in onrechtmatige structuren zoals de “conduit companies" (...)" (Parl. St. Kamer 2015-16, nr. 54-2052/2, p. 12).
Argumenten om misbruik te weerleggen
Wettelijke en parlementaire ondersteuning
De Belgische wetgever verduidelijkt dat economische motieven ruimer zijn dan enkel commerciële: ook het actief financieel beheer door een holding wordt als legitiem beschouwd (Parl. St. Kamer 2015-16, nr. 54-2052/2, p. 10).
Uit de voorbereidende werken kan bovendien worden afgeleid dat het risico op misbruik toeneemt wanneer een holding wordt ingezet als tussenstructuur of doorgeefluik zonder economische substantie (zgn. conduit company). Dit is niet aan de orde in een eenvoudige configuratie van één holdingvennootschap met een dochtervennootschap. In dergelijk scenario wordt de holding zelfstandig gebruikt met eigen economische en financiële doelstellingen en kan er moeilijk gewag gemaakt worden van een doorstroomstructuur.
Financieringsbehoefte als zakelijke reden
In de praktijk is het courant dat een overname wordt gestructureerd via een holding die de aankoop financiert met vreemd vermogen. Banken en andere kredietverleners zijn vaak bereid om leningen te verstrekken aan een vennootschap (zoals een holding) eerder dan aan een natuurlijke persoon, onder meer omwille van zekerheidsstructuren en terugbetalingscapaciteit.
Het belang van financieringsflexibiliteit bij overnamestructurering kan niet genoeg worden beklemtoond.
Vermogensplanning en risicobeheer
Holdings zijn uitermate geschikt binnen het kader van familiale vermogensplanning en successiestructuren. Ze laten toe om het vermogen centraal te beheren, de controle over diverse participaties te bewaren en overdrachten aan volgende generaties fiscaal en juridisch efficiënt te structureren. Dit zijn, samen met risicospreiding, absoluut legitieme economische motieven die door de fiscus en de rechtbanken moeten worden erkend.
Rechtspraak Europese Hof van Justitie
In de Danish Beneficial Ownership-cases (C-116/16 en C-117/16) benadrukte het Hof van Justitie dat niet elke structuur zonder operationele activiteit per definitie kunstmatig is. Er is wel degelijk ruimte voor holdingstructuren indien er economische logica achter schuilt.
In de Eqiom & Enka-zaak (C-6/16) blijkt dat het bestaan van een holdingstructuur (die enkel traditionele holdingactiviteiten uitoefent) op zichzelf genomen niet volstaat om te kunnen besluiten dat dit een loutere “conduit” is.
Uitoefening van managementactiviteiten
Indien de holding eveneens managementdiensten levert aan haar dochtervennootschap(pen), versterkt dit aanzienlijk het argument dat de holding niet kunstmatig is. Dergelijke activiteiten wijzen op een economische realiteit en vervullen een toegevoegde waarde in de groepsstructuur. In dat geval is er blijk van actieve betrokkenheid in het beleid en beheer, wat het bestaan van de holding structureel legitimeert. De onderbouw hiervan kan blijken uit managementovereenkomsten, facturatie en reële prestaties.
Conclusie
Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge (21 oktober 2024) benadrukt de nood aan documentatie en onderbouwing bij het opzetten van een holdingstructuur. Maar het gebruik van een passieve holding is niet per definitie fiscaal misbruik. Integendeel, met voldoende bewijs van reële zakelijke motieven (zoals financieringslogica, risicobeheer, successieplanning of managementactiviteiten) blijft de structuur binnen de grenzen van de wet.
Een genuanceerde benadering is noodzakelijk, waarbij niet enkel naar vormelijke criteria (zoals personeel of vaste activa) wordt gekeken, maar naar de onderliggende economische realiteit. Zeker in een zuivere één-op-één structuur zonder doorstroommotief is het te kort door de bocht om te spreken van een kunstmatige constructie.
aternio begeleidt ondernemers en families bij de juridische en fiscale structurering van overnames en overdrachten, met aandacht voor zowel optimalisatie als rechtszekerheid.
Volg aternio op LinkedIn voor meer finance, tax & legal nieuws.

Johan Lemmens
Bron: Rechtbank van eerste aanleg - West-Vlaanderen afdeling Brugge - kamer B10 - Vonnis van 21 oktober 2024 - Rol nr 23/597/A