Kwijtschelding restschulden: neem je tijd (maar haast je toch wat)
Wanneer je als ondernemer een faillissement ondergaat, is dat een zeer ingrijpende en indrukwekkende “belevenis“. Het is iets wat je liefst zo snel mogelijk achter je laat. Indien aan een aantal voorwaarden zijn voldaan, kan de rechtbank bovendien de restschulden kwijtschelden. De gefailleerde ondernemer had, tot voor kort, 3 maanden de tijd om die kwijtschelding aan te vragen. Na voornoemde termijn is die optie sowieso van de tafel. Het Grondwettelijk Hof heeft toch bedenkingen bij dat “hakbijl-moment”.
A trip down memory lane
Voor 1 mei 2018 kon iemand die een faillissement had ondergaan verschoonbaar verklaard worden. Dat wil zeggen dat men de nog openstaande schulden, na afrekening van het faillissement, opschort.
Medio 2017 werd het Wetboek Economisch Recht echter uitgebreid met een Boek XX. Daarin voerde men de kwijtschelding in, ter vervanging van de verschoonbaarheid. Hierdoor kan de gefailleerde van een totale kwijtschelding van de nog openstaande schulden genieten. Die kwijtschelding geldt trouwens niet alleen voor de gefailleerde zelf, maar ook voor diens medeschuldenaars.
Voorwaarden voor kwijtschelding
De kwijtschelding van restschulden is aan een aantal voorwaarden verbonden. Zo kan dit enkel voor natuurlijke personen, die effectief failliet verklaard zijn. De regeling van de kwijtschelding is met andere woorden niet mogelijk voor vennootschappen.
De gefailleerde dient om de kwijtschelding te verzoeken, bij de bevoegde ondernemingsrechtbank. Die zal de kwijtschelding toestaan, indien niemand er bezwaren bij heeft. Wie zou er dan zo bezwaar kunnen hebben? Het openbaar ministerie is daarin een belangrijke factor. Indien er kwade trouw aan de basis ligt of er zijn kennelijk grove fouten begaan, zullen zij een stok in de wielen proberen steken. Het is ook mogelijk dat belanghebbende derden bezwaar uiten.
De gefailleerde had thans slechts een periode van 3 maanden om de kwijtschelding aan te vragen. Na die termijn van 3 maanden kon geen aanvraag meer ingediend worden en zonder aanvraag, geen kwijtschelding! Jammer maar helaas.
Grondwettelijk Hof 22 april 2021
Het Grondwettelijk Hof werd in april 2021 aangezocht om zich uit te spreken over de gevolgen van een laattijdige indiening van een aanvraag tot kwijtschelding.
Het Hof vindt in de voorbereidende werken van de wetgeving geen motivering voor het feit dat die termijn van 3 maanden een echte vervaltermijn is. Vervolgens kijkt het Hof naar de ratio legis van de regels: wat wil de wetgever hiermee beogen? De verschoonbaarheid is vervangen door de kwijtschelding om het “tweedekansondernemerschap” te bevorderen. Het Hof stelt dan ook, ons inziens terecht, de vraag hoe een hakbijl-termijn dergelijke doelstelling kan stimuleren?
Tenslotte argumenteert het Hof dat de voorliggende vervaltermijn gedurende de hele procedure van het faillissement irrelevant is. Want, belanghebbenden kunnen zich bijvoorbeeld al vanaf het faillissementsvonnis verzetten tegen de kwijtschelding, ook al heeft de gefailleerde er op dat moment nog niet om verzocht. Het tijdstip van het verzoek tot kwijtschelding heeft trouwens ook geen invloed op het beheer van de boedel, noch op de aangifte/verificatie van schuldvorderingen of op de vereffening van het faillissement.
Conclusie
Het Grondwettelijk Hof heeft als conclusie gesteld dat de gevolgen van het overschrijden van de termijn, onevenredig staan tegenover de doelstelling van de wetgever. Een wetgevend initiatief dringt zich bijgevolg op. Tot zolang dat er niet komt, kan de bepaling over de kwijtschelding van schuld niet meer toegepast worden. Bijgevolg geldt ook de vervaltermijn van 3 maanden (voorlopig) niet meer. De vraag is nu hoe de wetgever dit gaat aanpakken. Wordt ongetwijfeld spoedig vervolgd…
aternio begeleidt ondernemers in goede en slechte tijden.
Volg aternio op LinkedIn voor meer finance, tax & legal nieuws.