Niet-betaling btw: hoe een bestuurder lijden kan
Wanneer een vennootschap (of een grote vzw) de bedrijfsvoorheffing of btw niet betaalt, kunnen de bestuurders naast de vennootschap (of vereniging) hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling. Dit geldt wanneer de niet-betaling het gevolg is van een fout die zij tijdens hun bestuur hebben gemaakt. Dit wordt geregeld in artikel 51 van het Wetboek van de Minnelijke en Gedwongen Invordering van Fiscale en Niet-fiscale Schuldvorderingen (WMGI).
Bestuurders moeten voorzichtig zijn, want het vermoeden van fout is snel aanwezig en wordt niet automatisch opgeheven bij een faillissement van de vennootschap.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt met name voor de bestuurders die belast zijn met de dagelijkse leiding. Dit betekent dat zij individueel aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de volledige schuld. De fiscale administratie kan zich tot deze bestuurders richten voor het totale bedrag van de onbetaalde belastingen, zonder dat zij eerst de vennootschap moeten aanspreken.
Deze aansprakelijkheid kan bovendien worden uitgebreid naar andere bestuurders van de vennootschap als de niet-betaling van de verschuldigde belastingen is veroorzaakt door een fout die ook hen kan worden toegerekend.
Naast de betaling van de hoofdsom zijn ook nalatigheidsinteresten verschuldigd door de hoofdelijke aansprakelijke bestuurders.
Vermoeden van fout?
De fiscale administratie moet de fout bewijzen en aantonen dat deze fout direct heeft geleid tot de niet-betaling van de verschuldigde btw of bedrijfsvoorheffing. In sommige gevallen wordt de aansprakelijkheid echter verondersteld, en dan ligt de bewijslast bij de bestuurders: zij moeten aantonen dat de niet-betaling niet het gevolg is van een door hen gemaakte fout.
Het vermoeden van fout bestaat wanneer er sprake is van herhaalde niet-betaling van de btw door de vennootschap. Dit geldt als binnen één jaar minstens drie schulden (voor maandelijkse schuldenaars) of twee schulden (voor trimestriële schuldenaars) onbetaald blijven.
Er is geen vermoeden van fout als de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden die hebben geleid tot de opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, faillissement of gerechtelijke ontbinding.
Voorafgaande kennisgeving
Artikel 51 WMGI bepaalt dat een rechtsvordering tegen bestuurders pas ontvankelijk is na het verstrijken van een termijn van één maand, gerekend vanaf de datum van een aangetekende ingebrekestelling door de ontvanger. Vanaf 1 januari 2025 volstaat een elektronisch verstuurde ingebrekestelling.
Dit biedt de vennootschap de kans om de schuld minnelijk te vereffenen, bijvoorbeeld via een aflossingsplan, voordat de gedwongen invordering plaatsvindt. De vennootschap kan ook aantonen dat er geen sprake is van een fout, bijvoorbeeld in het geval van een klant die een grote schuld niet betaalt, wat tijdelijk tot liquiditeitsproblemen leidt.
Uit veelvuldige rechtspraak blijkt dat de fiscale administratie niet verplicht is voor elke nieuwe achterstallige schuld een nieuwe kennisgeving te sturen. Een eenmalige kennisgeving volstaat.
Faillissement to the rescue?
Rechtspraak en rechtsleer zijn vrij eenduidig: het vermoeden van fout vervalt niet automatisch in geval van faillissement. Het vermoeden wordt enkel uitgesloten als kan worden aangetoond dat de financiële moeilijkheden die het faillissement veroorzaakten, dezelfde zijn als de redenen voor de niet-betaling van de btw of bedrijfsvoorheffing.
Voor bestuurders die betalingsmoeilijkheden vaststellen, maar merken dat de achterstallige btw of bedrijfsvoorheffing geen tijdelijk probleem is, is het verstandig om snel het faillissement aan te vragen. Zo niet, is hoofdelijke aansprakelijkheid vrijwel onvermijdelijk, vooral wanneer er sprake is van andere bestuursfouten, zoals het niet tijdig neerleggen van de jaarrekening.
Conclusie
Dit onderstreept het belang voor bestuurders om nauwlettend toezicht te houden op de financiële situatie van hun vennootschap, vooral bij achterstallige schulden van btw en bedrijfsvoorheffing. Het vermoeden van fout kan worden weerlegd als de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden, waarbij de bestuurders snel hebben gehandeld, maar het faillissement onvermijdelijk bleek.
Volg aternio op LinkedIn voor meer finance, tax & legal nieuws.
Johan Lemmens
Bron: Orb. Antwerpen (afd. Hasselt), 4 juni 2024, Fisc. Koerier, nr 15, 2024, p. 385 met noot S. Vertommen.