Herhaalde niet-betaling btw: toch niet altijd in fout?
Indien een vennootschap haar verplichtingen inzake betaling van btw niet nakomt, bepaalt de fiscale wetgeving (art.93undecies C WBTW) dat de bestuurders die belast zijn met de dagelijkse leiding hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Bij een herhaalde niet-betaling van de btw voorziet de wet zelf in een vermoeden van “fout” in hoofde van de bestuurders die belast zijn met de dagelijkse leiding.
Wanneer is er sprake van herhaalde niet-betaling?
Wanneer een kwartaalaangever minstens 2 keer niet heeft betaald in een periode van één jaar is er sprake van een herhaalde niet-betaling die aanleiding kan geven tot de hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij maandindieners neemt men aan dat dit het geval is wanneer 3 eisbare btw-schulden binnen een periode van één jaar niet werden betaald.
Weerlegbaar vermoeden
Voornoemd vermoeden van fout geldt echter niet indien de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, faillissement of gerechtelijke ontbinding.
In de praktijk moeten we echter vaststellen dat dit slechts zelden wordt aanvaard door de hoven en rechtbanken.
Meestal stellen zij immers vast dat de btw-schuld al bestond van vóór de opening van de faillissementsprocedure en het vermoeden van fout dus niet kan worden weerlegd.
Hof van Beroep Antwerpen 23 februari 2016
In een arrest van 23 februari 2016 heeft het Hof van Beroep van Antwerpen de weerlegging van het vermoeden van fout uitzonderlijk wél aanvaard:
In casu had de zaakvoerder in de periode van niet-betaling geld van zijn privérekening naar de rekening van de vennootschap overschreven om er een deel van de btw-schulden mee te kunnen betalen. Het Hof besloot daarop dat er in die periode al financiële moeilijkheden waren waaraan de zaakvoerder trachtte te verhelpen door een inbreng van persoonlijke gelden. De financiële moeilijkheden hebben uiteindelijk geleid tot het faillissement van enkele maanden later.
Bestuurdersaansprakelijkheid art. 1382 BW
Daarmee is de kous nog niet af…
Ook al wordt het vermoeden van fout in hoofde van de bestuurder weerlegd (conform art. 93undecies C, §3 WBTW), dan nog kan hij aansprakelijk worden gesteld indien hij een fout heeft gemaakt in de zin van art. 1382 BW. Dit is de algemene zorgvuldigheidsplicht van een zaakvoerder of bestuurder.
Van een bedrijfsleider mag immers verwacht worden dat hij toeziet dat de vennootschap al haar verplichtingen nakomt.
In casu kon de fiscus niet aantonen dat de zaakvoerder onnodig lang zou hebben gewacht met de aangifte tot faillietverklaring. De zaakvoerder had geen gelden verdoezeld, maar had daarentegen getracht de schulden van de vennootschap te betalen met persoonlijke gelden. De zaakvoerder kon hier geenszins een fout verweten worden. De zaakvoerder kwam er dus uitzonderlijk goed van af.
Bedrijfsvoorheffing
Al hetgeen hierboven werd besproken geldt overigens ook voor de herhaalde niet-betaling van bedrijfsvoorheffing.
Bron: “herhaalde niet-betaling btw: wanneer geldt het vermoeden van fout niet?”, Fiscoloog nr. 1468, 16 maart 2016, noot onder Antwerpen 23 februari 2016.
Volg aternio op LinkedIn voor meer finance, tax & legal nieuws.