Kapitaalvermindering net vóór vastklikken reserves
Het tarief van de roerende voorheffing op liquidatieboni (dit zijn de uitgekeerde dividenden naar aanleiding van de ontbinding van een vennootschap) bedroeg vóór oktober 2014 slechts 10%. Met ingang vanaf 1 oktober 2014 besliste de regering om het tarief van de roerende voorheffing op liquidatieboni op te trekken naar 25%. Op vandaag is dit zelfs 30%.
Om te vermijden dat KMO’s daarom massaal zouden gaan vereffenen, werd toen in een overgangsregime voorzien. Via de zogenaamde ‘vastklikoperatie‘ van art. 537 WIB’92 konden KMO’s hun reserves als dividenden uitkeren en dan vastklikken in het kapitaal tegen een onmiddellijke betaling van 10% roerende voorheffing. Pas na een wachttermijn van 4 jaar voor KMO’s (en 8 jaar voor grote vennootschappen) kon de vennootschap een belastingvrije kapitaalvermindering doorvoeren van deze vastgeklikte reserves.
Wie echter vlak vóór het vastklikken van de reserves in het kapitaal nog een kapitaalvermindering doorvoerde, pleegde volgens de fiscus fiscaal misbruik in de zin van art. 344,§1 WIB’92. De rechtbank te Nijvel geeft de fiscus voorlopig gelijk. (Rb. Nijvel 24 februari 2020, 17/2340/A).
Feiten
De feiten van het vonnis voor de rechtbank te Nijvel deden zich voor als volgt. In juni 2014 beslist een vennootschap om 183.000,00 euro als dividend uit te keren vanuit haar belaste reserves waarop ze 10% roerende voorheffing betaalde, conform het regime van art. 537 WIB’92. Enkele weken nadien vermindert de vennootschap haar kapitaal met 60.000,00 euro. Daarna incorporeert ze 164.700,00 euro in het kapitaal (zijnde het dividend na aftrek van de 10% roerende voorheffing).
Kapitaalvermindering net vóór vastklikken reserves: niet de bedoeling van de wetgever
Volgens de fiscus was een dergelijke constructie niet de bedoeling van de wetgever. De facto had de vennootschap eigenlijk maar een kapitaalverhoging van 104.700,00 euro doorgevoerd, in plaats van 164.700,00 euro.
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt overigens dat het de bedoeling van de wetgever was om door deze nieuwe kapitaalvorming een eigen vermogen op te bouwen en zo de kredietwaardigheid van KMO’s te verhogen.
De constructie waarbij nog een kapitaalvermindering plaatsvond net vóór het vastklikken van de reserves was dan ook niet naar de zin van de fiscus. De fiscus bestempelt de constructie genadeloos als “fiscaal misbruik”. De vennootschap kan immers geen enkel ander niet-fiscaal motief verzinnen.
Pijnlijk gevolg: slechts 116.333,00 euro (116.333,00 euro – 10 % = 104 700 euro, zijnde de de facto kapitaalverhoging) telde mee voor het lagere tarief van 10%. De overige 66.667,00 euro (183.000,00 euro – 116.333,00 euro) werd belast aan het tarief voor gewone dividenduitkeringen, zijnde 25% (intussen al 30%).
Geen duidelijke lijn in de rechtspraak
In het besproken vonnis gaf de rechter van Nijvel de fiscus gelijk. In de eerste plaats moet naar de wetgeving zelf worden gekeken. Maar de bedoeling van de wetgever mag niet uit het oog worden verloren. Indien de vennootschap haar kapitaal had willen verhogen met 104.700,00 euro – de fiscale overwegingen buiten beschouwing gelaten – dan zou ze nooit eerst nog een kapitaalvermindering doorvoeren.
In een gelijkaardig vonnis van de rechtbank te Brugge kreeg de fiscus eveneens gelijk (Rb. Brugge 4 februari 2019, 17/3719/A). De fiscus had volgens de lagere rechtbanken art. 344,§1 WIB’92 correct toegepast. Daarentegen is het Hof van beroep te Gent de mening toegedaan dat art. 344,§1 WIB’92 niet toegepast kan worden.
Een duidelijke lijn is er in de rechtspraak dus nog niet te vinden. We blijven voorlopig ons hart vasthouden…
Bron: “Interne vereffening in combinatie met kapitaalvermindering”, Fisc. Act. 20/21-01
Volg aternio op LinkedIn voor meer finance, tax & legal nieuws.