Na de “Deense zaken”: hoe fiscale aanval op holdingstructuren counteren?
Op 26 februari 2019 oordeelde het Europees Hof van Justitie in twee baanbrekende arresten dat er sprake was van fiscaal misbruik bij toepassing van de Europese Moeder-Dochter richtlijn en Interest & Royalty richtlijn.
Deense zaken
Concreet ging het in beide zaken telkens om een Deense vennootschap (vandaar de “Deense zaken”), aangehouden door een vennootschap in een andere Europese lidstaat die op haar beurt werd aangehouden door een niet–Europese vennootschap.
Wanneer dividenden worden opgestroomd vanuit de Deense vennootschap naar de Europese tussenvennootschap (en vervolgens naar de niet-Europese vennootschap) is er in principe geen Deense bronheffing verschuldigd, gelet op de toepassing van de vrijstelling uit de Moeder-Dochterrichtlijn.
Het Europees Hof van Justitie besliste er echter anders over. De belastingplichtigen maken volgens haar gebruik van pure doorstroomvennootschappen en complexe juridische constructies enkel en alleen om Deense bronheffing te kunnen ontwijken.
Concrete argumenten Hof
An sich is er niks onwettig aan het -rechtmatig- oprichten en gebruiken van een ‘holdingvennootschap’.
Niettemin haalt het Hof van Justitie in haar rechtspraak (nieuwe) argumenten aan om te onderschrijven dat het in casu weldegelijk om fiscaal misbruik ging:
- het korte tijdsbestek waarbinnen de dividenden quasi volledig zijn doorgesluisd;
- de “uiteindelijk gerechtigde” van de dividenden zijn telkens entiteiten die niet konden genieten van de vrijstelling van de Richtlijn;
- de tussenvennootschap kon niet vrij over de ontvangen gelden beschikken.
Volgens het Hof werd de vrijstelling van Deense bronheffing daarom terecht geweigerd door de fiscus wegens oneigenlijk gebruik van de vrijstellingsregel.
Algemene regels voor fiscaal misbruik
Een correcte interpretatie en analyse van de Europese regels inzake fiscaal misbruik uit de richtlijn is hier aan de orde.
Vooreerst, er kan maar sprake zijn van misbruik als de belastingplichtige handelt in strijd met het doel van de betrokken regel (objectief element) en uit een geheel van objectieve elementen blijkt dat het wezenlijke doel van de transactie bestaat in het bekomen van een belastingvoordeel (subjectief element).
Aan deze voorwaarden is voldaan wanneer kunstmatige constructies worden opgezet die geen verband houden met de economische realiteit en zuiver bedoeld zijn om belasting te ontwijken. Wanneer een belastingplichtige een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent in een andere lidstaat via een duurzame vestiging, handelt zij dus niet in strijd met het doel van de richtlijn, ook al betaalt zij hierdoor minder belastingen.
Wat doet België?
In praktijk blijkt dat nu heel wat lokale belastingautoriteiten – ja, ook de Belgische – de “Deense zaken” gaan gebruiken als pasmunt om de aanval op holdingstructuren in te zetten.
Ook de Belgische Rulingcommissie kreeg na de Deense zaken heel wat vragen over de interpretatie van het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ van een dividend.
In diverse fiscale geschillen oordeelde de Belgische fiscus reeds dat een ‘uiteindelijk gerechtigde’ van een dividend die persoon is die de economische vruchten van de deelneming opstrijkt en die de macht heeft om hierover te beschikken. Zij past aldus een “substance–over–form” benadering toe overeenkomstig de "Deense zaken".
Conclusie - Hoe een aanval counteren?
Het zal er in een geschil steeds op aankomen om te kunnen aantonen dat een vennootschap voldoende ‘substantie’ heeft en de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is van het dividend om de fiscale vrijstelling van de richtlijn te kunnen claimen.
Wanneer een dividend ontvangen wordt van of uitgekeerd wordt aan een 'lege doos' die geen enkele economische relevantie heeft in de groep, en enkel als doorgeefluik dient, zou de fiscus wel eens kunnen oordelen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de richtlijn.
Holdings zijn per definitie vennootschappen die zich toeleggen op het beheer van activa en weinig activiteiten ontplooien. Dat heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie ook bevestigd.
Indien de vennootschap geldig is opgericht, daadwerkelijk bestaat, geen lege doos of postbus is, maar over de nodige materiële en personele middelen ('substance') beschikt om haar doel te verwezenlijken, zal zij aan de de economische realiteit beantwoorden.
Ook met een uitgekiende dividendpolitiek binnen de groep kan men een discussie met de fiscus over het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ counteren.
BRON: T.F.R., 2021/10, nr. 602 “Deense zaken: retroactiviteit vs. Rechtszekerheid” en Internationale Fiscale Actualiteit 2023/01 “Post-Danish cases beneficial owner test: “mama is de baas (of niet)?!”
UBO terug voor iedereen consulteerbaar?
Zoals u intussen al genoegzaam weet zijn alle vennootschappen, vzw’s, stichtingen, trusts, fiducieën en andere soortgelijke constructies gehouden tot identificatie van hun uiteindelijke begunstigden. De zogenaamde "Ultimate Beneficial Owners" moeten worden opgenomen in het UBO-register.
In de eerste plaats is het dé perfecte tool voor belastingautoriteiten om transparante info te verzamelen van de desbetreffende entiteiten. Ook voor bepaalde vrije beroepen zoals notarissen, advocaten, accountants is het een handig hulpmiddel om aan hun antiwitwasverplichtingen te voldoen.
Nu bleek algauw dat eigenlijk 'ieder lid van de bevolking’ het UBO-register kon inkijken. Dus ook nieuwsgierige burgers die totaal geen uitstaans hebben met de betreffende entiteit. Dit deed - geheel terecht - serieuze vragen rijzen over het recht op privacy, en wel tot bij het Europees Hof van Justitie.
Rechtspraak Hof van Justitie
Op 22 november 2022 (C 27/20) en C/601/20) deed het Hof uitspraak over de uitwerking van het UBO-register in Luxemburg. Concreet vroeg een vennootschap én een uiteindelijke begunstigde aan een Luxemburgse rechtbank om de onbeperkte toegang voor het grote publiek te gaan beperken op grond van de schending van hun privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Uiteindelijk kwam de zaak via een prejudiciële vraag tot bij het Hof.
Vermits iedereen via het internet zomaar toegang kon hebben tot het UBO-register, ook al hebben zij geen reden die verband houdt met de door het UBO-register nagestreefde doelstellingen, oordeelde het Hof dat er inderdaad een schending was van het recht op bescherming van het privéleven en persoonsgegevens.
Publieke toegang tijdelijk ‘on hold’
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft België - naast Luxemburg en andere lidstaten van de EU – op 24 november 2022 maatregelen getroffen zodat het UBO-register niet meer consulteerbaar was door 'het grote publiek'. Let wel, u bent nog steeds wettelijk verplicht om de uiteindelijke begunstigde van uw entiteit te identificeren. Op dat vlak verandert er helemaal niks.
Intussentijd werd door de FOD Financiën naarstig gezocht naar een werkbare oplossing om aan de Europese rechtspraak te kunnen voldoen. Die (tussen)oplossing lijkt er nu te zijn gekomen.
Wetsaanpassing
Op 17 februari 2023 verscheen immers een aanpassing van de Antiwitwaswetgeving in het Belgisch Staatsblad. Voortaan zal iedere natuurlijke of rechtspersoon die toegang wenst tot het UBO-register, hiervoor een “legitiem belang” moeten aantonen.
Uiteraard stelt zich onmiddellijk de vraag wat we moeten verstaan onder een “legitiem belang”.
Legitiem belang
Een KB, eveneens van 17 februari 2023, verduidelijkt wanneer iemand over een dergelijk legitiem belang beschikt. De aanvrager in kwestie moet aantonen dat hij/zij een activiteit uitoefent die verband houdt met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten.
In praktijk zal de toegang voor het grote publiek dus erg beperkt zijn. Personen die niet betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding, hebben geen legitiem belang en krijgen dus ook geen toegang. Een groot deel van de actoren die wel betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding hadden reeds toegang tot het register, denk hierbij aan notarissen, banken, accountants enz.
Tussenoplossing
In afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan deze nieuwe wettelijke bepalingen, kunnen raadplegingsverzoeken per e-mail worden verzonden naar het adres ubobelgium@minfin.fed.be.
Geld verdienen op digitale platformen? De fiscus is mee.
"Draag je het niet? Verkoop het dan!" Met deze leuze zijn al talloze gebruikers door Vinted overtuigd om hun oude spullen te verkopen via hun digitaal platform. Dergelijke digitale platformen vervangen in de huidige wereld in wezen de rommelmarkt van weleer. Wie zich ietwat inlaat met het verkopen van goederen of diensten, kan hier op termijn een aardig zakcentje mee verdienen. Mogelijk zijn op dergelijke inkomsten evenwel belastingen verschuldigd.
Met de omzetting in het Belgisch recht van de Europese regelgeving, in casu de zogenaamde “DAC 7”, zal ook de Belgische fiscus voortaan op de hoogte worden gesteld van deze leuke bijverdienste. Zo zullen platformen zoals Vinted aan de Belgische fiscus moeten rapporteren welke gebruikers ofwel meer dan 30 transacties verrichtten, ofwel meer dan 2.000 euro verdienden. Over welke platformen gaat het?
DAC 7
DAC 7 is een nieuwe uitbreiding aan de reeds bestaande Europese Richtlijn 2011/16/EU aangaande de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen. Die Richtlijn werd uitgebreid met de automatische uitwisseling van informatie van transacties gerealiseerd door bemiddeling via digitale platformexploitanten.
De richtlijn werd omgezet in Belgische wetgeving en is in werking sinds 1 januari 2023. Concreet zullen exploitanten van digitale platformen per kalenderjaar info moeten verzamelen over de verkopers of dienstverleners op hun platform, deze info verifiëren, bijhouden en vervolgens rapporteren aan de fiscus. Vervolgens moeten zij deze gegevens uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar rapporteren aan de fiscus. De platformexploitanten geven op hetzelfde moment aan hun verkopers door welke gegevens zij rapporteren aan de fiscale administratie.
De fiscale administraties van EU-lidstaten wisselen de verkregen inlichtingen automatisch uit met de bevoegde administratie van het land waarvan de verkoper een inwoner is en, als de verkoper een onroerend goed verhuurt, met de administratie van de EU-lidstaat waar het onroerend goed is gelegen.
Welke digitale platformen?
De wettelijke definitie van de term “platform” (nieuw artikel 321quater WIB’92) is merkelijk breed. Het omvat elke software (website of app) die aan de verkopers toelaat om zich te verbinden met andere gebruikers om de levering van diensten en/of de verkopen van goederen mogelijk te maken. Hieronder is ook begrepen alles wat verband houdt met de hiermee verbonden betaling.
Tweedehandssites, zoals Vinted, waarbij koper en verkoper worden samengebracht en de betaling via het platform verloopt, vallen hier duidelijk onder. De rapportageverplichting geldt zowel voor grensoverschrijdende als voor binnenlandse activiteiten.
Welke platformen niet?
De wet voorziet in enkele expliciete uitzonderingen. De term “platform” beoogt alleszins niet de software die uitsluitend wordt gebruikt voor:
- het uitvoeren van betalingen in verband met een relevante activiteit;
- het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers;
- het doorverwijzen of overbrengen van gebruikers naar een platform.
Loutere betaalsoftware, zoekertjeswebsites en online vergelijkingswebsites vallen met andere woorden niét onder de nieuwe rapporteringsverplichting. Zij dienen immers niet als directe tussenpersoon in het leggen van het contact tussen de verkopers en andere gebruikers voor het leveren van de diensten of het realiseren van de beoogde verkopen en het verzamelen van de corresponderende tegenprestatie.
Klassiek beperken zoekertjeswebsites zich uitsluitend tot het oplijsten van de betrokken activiteiten en de contactgegevens van de verkoper. De gebruiker dient vervolgens rechtstreeks contact op te nemen met de verkoper zonder via het platform te passeren. De betaling van de verkoop of dienst gebeurt verder ook niet via het platform.
Als een platformexploitant niet op de hoogte is, of redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn, van het bedrag dat wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper, is er geen rapporteringsverplichting.
Platformexploitanten kunnen de status "uitgesloten platformexploitant" aanvragen. Deze status moet ten laatste vastgesteld zijn op 31 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de platformexploitanten moeten rapporteren. De status van uitgesloten platformexploitant kan ook eerder worden aangevraagd zodat er alvast geen onnodige verzamel- en verificatiewerkzaamheden hoeven te worden uitgevoerd.
Feitelijke beoordeling door fiscus
Toch kunnen bepaalde zoekertjeswebsites of online vergelijkingswebsites alsnog onder de rapporteringsplicht vallen wanneer zij een aanvullende interventie aanbieden, denk bijvoorbeeld aan een chatfunctie.
Bij twijfel zal de belastingadministratie het voorgelegde handelsmodel van het betrokken platform feitelijk moeten beoordelen.
Welke activiteiten?
Volgende activiteiten zijn beoogd door DAC7:
- verhuur van onroerend goed dat zich in een EU-lidstaat bevindt;
- verlenen van persoonlijke diensten;
- verkoop van goederen; én
- verhuur van transportmiddelen.
Welke verkopers?
Een verkoper op een platform is elke natuurlijke persoon of entiteit, ingezetene van een EU-lidstaat of die onroerend goed verhuurt dat zich in een EU-lidstaat bevindt, en die geregistreerd is op het platform en tijdens de rapportageperiode relevante activiteiten tegen betaling verricht. Het is onbelangrijk of de verkoper een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is, evenmin of er winst of verlies is gemaakt door de verkoper.
Welke verkopers niet?
Platformexploitanten hoeven niet te rapporteren over volgende verkopers:
- overheidsinstanties;
- beursgenoteerde ondernemingen of een gelieerde (>50% belang) entiteit daarvan;
- verkopers die tijdens de rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten hebben verricht voor de verhuur van onroerend goed dat op hetzelfde straatadres staat ingeschreven;
- verkopers die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht met een tegenwaarde van minder dan 2.000 euro. Opgelet: dit geldt alleen als het gaat om de verkoop van goederen, dus niet om het verlenen van persoonlijke diensten of de verhuur van transportmiddelen.
Er is ook rapportageverplichting indien verkopers geen vergoeding krijgen of indien de platformexploitant niet op de hoogte is (of redelijkerwijs niet van op de hoogte kan zijn) van de afspraken die de verkoper met de koper heeft gemaakt.
Welke info?
Het gaat hierbij om algemene gegevens die nodig zijn om zowel de platformexploitant als de verkoper te identificeren. Denk onder andere aan naam, adres en fiscaal identificatienummer. Daarnaast gaat het bijvoorbeeld ook om financiële info zoals de vergoeding aan de verkopers betaald, het aantal transacties, de omschrijving van de transactie, de rekening waarop deze vergoeding is betaald.
Conclusie
DAC 7 zorgt voor meer financiële transparantie in de activiteiten van verkopers, verhuurders of dienstverleners op digitale platformen. De fiscus vaart er alleen maar wel bij. De rapportageverplichting voor exploitanten van platformen activeert mogelijk fiscale gevolgen (en verplichtingen) voor de verkopers, verhuurders of dienstverleners die digitaal actief zijn.
Vragen over de nieuwe rapporteringsverplichting van DAC 7? Contacteer de juristen van aternio.
Btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen
Administratie en boekhouding vormen voor veel ondernemers nog steeds een tijdrovend struikelblok. Een btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen klinkt als muziek in de oren. Maar wat komt er allemaal bij kijken en schuilen er ook addertjes onder het gras?
Btw-vrijstellingsregeling
Om als kleine onderneming in aanmerking te komen voor een btw-vrijstelling mag de omzet van jouw onderneming niet meer dan 25.000 euro (exclusief btw) op jaarbasis bedragen. Het maakt hierbij niet uit welke juridische vorm de onderneming heeft. Ondanks de (optionele) btw-vrijstelling, is de aanvraag van een btw-nummer voor elke btw-plichtige noodzakelijk. Bovendien moet de verkoopfacturen melding maken van deze regeling: btw vrijstellingsregeling – kleine ondernemingen (KB nr.19 van 29 juni 2014)
Je kan dus vrij kiezen om in stappen in deze regeling voor kleine ondernemingen. Een aanvraag is mogelijk op 2 momenten, namelijk:
- 1 juli, aanvraag te doen vóór 1 juni
- 1 januari, aanvraag te doen vóór 15 december
Let wel op, bepaalde sectoren zoals ondernemingen in de bouwsector, horecasector of tweedehandssector zijn uitgesloten van deze vrijstellingsregeling.
Wees aandachtig dat wanneer je als onderneming van deze vrijstelling hebt genoten en nadien bent overgestapt op het reguliere btw-regime, je niet meteen kan terugkeren. Als onderneming kan je immers pas terug aanspraak maken op deze vrijstellingsregeling vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op de verandering van het stelsel.
Voordelen
Hét grote voordeel van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen is uiteraard dat je als onderneming geen periodieke btw-aangiften moet indienen. Andere btw-plichtigen moeten namelijk trimestrieel of zelfs maandelijks btw-aangiften indienen.
Een bijkomend voordeel is dat je als onderneming dus ook geen btw moet aanrekenen op jouw verkoopfacturen. Vooral voor particulieren of ondernemingen die geen btw in aftrek kunnen nemen, is dit deugddoend.
Nadelen
Uiteraard zijn er aan alles voor-en nadelen. Dat is ook bij deze regeling het geval. Zo zal je als kleine onderneming geen btw kunnen aftrekken op de aankoopfacturen en betaal je bijgevolg 'de volle pot'.
Daarnaast kan deze regeling ook nadelig zijn, wanneer je aankopen doet bij een leverancier uit een andere EU-lidstaat of wanneer je verkoopt aan klanten met een btw-nummer gevestigd in aan andere EU-lidstaat. In deze scenario's, gelden hierna volgende regels.
Leverancier in andere EU-lidstaat
Hier schuilen de gevreesde addertjes onder het gras. Wanneer jouw onderneming een aankoop doet bij een leverancier gevestigd in een andere EU-lidstaat, verwerft jouw onderneming intracommunautaire goederen en/of diensten. In dit geval ben je als afnemer schuldenaar van de btw. Als gevolg hiervan zal jouw onderneming een bijzondere btw-aangifte moeten indienen uiterlijk op de 20ste dag volgend op de belastbare periode. In deze aangifte zal je aan de verschuldigde btw moeten voldoen.
Echter kan je als onderneming voor de aankoop van de goederen deze formaliteit vermijden. Dit zolang de aankopen de drempel van 11.200 euro per kalenderjaar niet overschrijden. In dit geval mag jouw onderneming haar btw-nummer niet mededelen aan de leverancier, aangezien deze anders met btw-medecontractant zal factureren. Op de aankoopfacturen zal dus gewoon buitenlandse btw gerekend worden.
Tip: Kijk even het btw-tarief na van het land waarin jouw leverancier gevestigd is om na te gaan wat het voordeligste is.
Houd er wel rekening mee dat van zodra je jouw btw-nummer aan de leverancier doorgeeft, je verplicht bent dit te doen voor alle volgende aankopen van dat kalenderjaar én de twee daaropvolgende kalenderjaren. Wanneer je de drempel van 11.200 euro overschrijdt ben je bovendien altijd verplicht jouw btw-nummer aan de leverancier door te geven.
Klant in andere EU-lidstaat
Voor alle leveringen en diensten aan een klant met een Europees btw-nummer moet jouw onderneming alweer een opgave indienen. Deze keer is het een ‘intracommunautaire opgave’ die uiterlijk op de 20ste dag volgend op de belastbare periode moet worden ingediend.
Werken in onroerende staat
Wanneer er werken in onroerende staat worden uitgevoerd, ben je als kleine onderneming sinds 1 januari 2023 verplicht om de leverancier jouw btw-nummer mee te delen en schriftelijk op de hoogte te stellen van jouw btw-vrijstelling. Op deze manier weet de leverancier dat er op de verkoopfactuur gewoon btw aangerekend moet worden. Dit om te vermijden dat de leverancier verkeerdelijk een factuur btw-medecontractant opmaakt.
Conclusie
Kortom, je kan een btw-vrijstelling aanvragen indien je een kleine onderneming bent die op jaarbasis niet meer dan 25.000 euro omzet draait. Hoewel dit als muziek in de oren klinkt, schuilen er toch enkele addertjes onder het gras met betrekking tot het laten uitvoeren van werken in onroerende staat of aan- en verkopen met leveranciers en klanten uit andere EU-lidstaten.
Laat je dus zeker goed informeren en neem vrijblijvend contact op met aternio om je hierin bij te staan.
Nieuwe factuurclausule voor werken in onroerende staat, weet jij het nog?
Sinds 1 januari 2023 geldt er een nieuwe factuurclausule voor uitgevoerde werken in onroerende staat. Weet jij nog het verschil?
Werken in onroerende staat
Werken uitvoeren in onroerende staat betekent het bouwen, verbouwen, afwerken, inrichten, herstellen, onderhouden, reinigen en het geheel of ten dele afbreken van een uit zijn aard onroerend goed, evenals de handeling die er in bestaat een roerend goed te leveren en zodanig aan te brengen aan een onroerend goed, dat het onroerend van aard wordt.
BTW medecontractant
Bij werken in onroerende staat gaat de uitvoerder van de werken geen btw aanrekenen op zijn factuur. De leverancier schiet met andere woorden de btw niet voor. Het is de afnemer (de klant) die de btw rechtstreeks moet voldoen aan de fiscus, door de btw op te nemen in de btw-aangifte (art. 20 § 1 KB nr. 1). Kortom, het systeem van btw-medecontractant is enkel mogelijk tussen twee belastingplichtigen die gehouden zijn tot het indienen van periodieke aangiften. Bovendien mogen de werken in onroerende staat uitsluitend verband houden met de beroepsdoeleinden.
Vroeger
Bij werken in onroerende staat bij een belastingplichtige wordt er dus gefactureerd met btw-medecontractant. Tot voor kort moest je als leverancier op jouw uitgereikte factuur louter ‘btw verlegd’ noteren. Sinds 1 januari 2023 is dit echter onvoldoende.
Sinds 1 januari 2023
Vanaf 1 januari 2023 ben je als leverancier verplicht om een andere factuurclausule te formuleren, conform het KB van 26 oktober 2022, zijnde:
“Verlegging van heffing. Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de factuur, wordt de afnemer geacht te erkennen dat hij een belastingplichtige is gehouden tot de indiening van periodieke aangiften. Als die voorwaarde niet vervuld is, is de afnemer ten aanzien van die voorwaarde aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.” (art. 20 § 3 KB nr. 1)
Hiermee wordt de afnemer (de klant) erop attent gemaakt zelf persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de correcte btw afhandeling. Indien de afnemer geen recht heeft op de btw-verlegging omdat er geen periodieke btw-aangiften worden ingediend, is het aan de afnemer zelf om jou als leverancier hierover in te lichten. De verantwoordelijkheid met betrekking tot het correct afhandelen van de btw is dus overgedragen van de leverancier naar de klant. De klant heeft met andere woorden een notificatieplicht.
Quid kleine ondernemingen en landbouwondernemingen?
Tot voor kort mochten kleine ondernemingen en landbouwondernemingen hun btw-nummer niet doorgeven aan een leverancier wanneer het ging over werken in onroerende staat. Vanaf 1 januari 2023 zijn ook dit type ondernemingen verplicht om hun btw-nummer mee te delen aan jou als leverancier. Bovendien moet dergelijke klanten jou ook op de hoogte stellen dat zij niet gehouden zijn tot het indienen van btw-aangiften. Als gevolg hiervan zal jij als leverancier dan met 21% btw factureren, in plaats van met btw-medecontractant.
Conclusie
Samengevat ben je als leverancier sinds 1 januari 2023 verplicht om een nieuwe factuurclausule op te nemen op jouw facturen met betrekking tot werken in onroerende staat. Let op, deze formule van btw-medecontractant is uitsluitend van toepassing op belastingplichtigen die werken laten uitvoeren gerelateerd tot hun beroepsdoeleinden. Sinds 1 januari ben je als afnemer dus aansprakelijk voor het correct informeren van jouw leverancier en het juist afhandelen van de btw.
In alle andere gevallen ben je als leverancier gewoon verplicht om btw aan te rekenen. Uiteraard dien je in deze gevallen de clausule niet te vermelden op jouw factuur.
Heb je nog verdere vragen bij het opstellen van facturen? Aarzel zeker niet om iemand van het aternio-team te contacteren. Wij staan graag voor u klaar!
Btw-aftrek volgens werkelijk gebruik: nieuwe procedure
Sinds 1 januari 2023 zijn de procedures vereenvoudigd voor gemengde btw-plichtigen die hun btw aftrekken volgens het werkelijk gebruik. Maar u raadt het al, om hiervan gebruik te kunnen maken moeten er opnieuw (én tijdig) enkele formaliteiten worden vervuld…
Werkelijk gebruik en btw-aftrek
Een gemengde btw-plichtige stelt zowel handelingen die aan btw zijn onderworpen, als handelingen die van btw zijn vrijgesteld. Bijgevolg wordt het recht op aftrek van de betaalde btw ook beperkt.
De beperking van de btw-aftrek kan op twee manieren gebeuren: ofwel via het ‘algemeen verhoudingsgetal’ ofwel via het ‘werkelijk gebruik’.
Bij het werkelijk gebruik zal de belastingplichtige een volledig recht op aftrek hebben -zoals een gewone belastingplichtige- voor die handelingen die een volledig recht op aftrek geven. Voor de vrijgestelde handelingen die de belastingplichtige stelt, is geen aftrek mogelijk. Voor de btw op aangekochte goederen en diensten die zowel voor belaste als vrijgestelde handelingen worden aangewend, moet een bijzonder verhoudingsgetal worden berekend.
Voorafgaande (elektronische) kennisgeving
Tot nu toe dienden belastingplichtigen die van het werkelijk gebruik toepassing wilden maken een voorafgaand akkoord van de fiscus te bekomen. Dit is voortaan verleden tijd. Een eenvoudige voorafgaande kennisgeving aan de btw-administratie via het elektronisch formulier e604A of e604B zal nu volstaan.
Hou er wel rekening mee dat btw-administratie de aftrek volgens werkelijk gebruik nog kan weigeren wanneer zij vindt dat het niet met de werkelijkheid overeenstemt. Deze weigering moet zij omstandig motiveren en meedelen uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving uitwerking had.
Deadlines kennisgeving
Zowel belastingplichtigen die voor de eerste keer het werkelijk gebruik wensen toe te passen als zij die er reeds gebruik van maken, moeten een tijdige kennisgeving doen. Wat zijn de deadlines?
- Wie vanaf 1 januari van een kalenderjaar het werkelijk gebruik wil toepassen moet als maandaangever vóór 31 januari of als kwartaalaangever vóór 31 maart van dat jaar de kennisgeving doen. Zo niet, kan je pas opteren voor de toepassing van het werkelijk gebruik met ingang vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar.
- Wie in de loop van het jaar toepassing wil maken van het werkelijk gebruik, moet de kennisgeving doen vóór de laatste dag van de eerste aangifteperiode die volgt op de aanvang van de activiteit.
- Tot slot, wie reeds op 31 december 2022 toepassing maakte van het werkelijk gebruik, moet uiterlijk op 30 juni 2023 een kennisgeving doen opdat het regime zou kunnen blijven gelden.
Info meedelen via btw-aangifte (Intervat)
Maar hiermee is de kous - helaas – nog niet af.
Naast de voorafgaande kennisgeving, moet ook concrete info over de verhoudingsgetallen van inkomende handelingen aan de btw-administratie worden meegedeeld. Jaarlijks zal de belastingplichtige bepaalde gestructureerde gegevens in zijn btw-aangifte via Intervat moeten meedelen.
Samengevat gaat het onder meer over volgende gegevens:
- het definitieve verhoudingsgetal van het voorafgaande kalenderjaar;
- het percentage van de totaal aangerekende btw op de handelingen met een volledig recht op aftrek;
- het percentage van de totaal aangerekende btw op de handelingen zonder een recht op aftrek;
- het percentage van de totaal aangerekende btw op de handelingen met een beperkt recht op aftrek.
Deadlines info via btw-aangifte
De gestructureerde info via Intervat moet u uiterlijk indienen bij de aangifte over het eerste kwartaal (uiterlijk 20 april) of één van de eerste drie maanden van het lopende kalenderjaar (uiterlijk 20 februari, 20 maart of 20 april).
Conclusie
Gemengde btw-plichtigen die hun btw-aftrek willen berekenen op basis van het werkelijk gebruik moeten dit vooraf melden aan de btw-administratie. Een voorafgaande goedkeuring is bijgevolg niet langer noodzakelijk. Belangrijk is wel dat de deadlines voor de kennisgeving, middels aangepaste e-formulieren, niet uit het oog worden verloren.
Het team van aternio staat u graag bij bij het vervullen van uw btw-formaliteiten.
Jaarvergadering in digitale tijden: zijn statuten nog wet?
De jaarvergadering, ook gekend onder diens alter ego "gewone algemene vergadering". Het is een verplicht nummertje, dat men jaarlijks minstens één keer moet opvoeren. In een klassieke benadering moet die ene keer minstens plaatsvinden op het in de statuten voorziene tijdstip. In de daaruit gegroeide praktijk zal dat tijdstip het moment zijn waarop de aandeelhouders de jaarrekening goedkeuren. Op dat zelfde moment verlenen zij ook kwijting aan het bestuur. We keren terug naar de basis en stellen ons openlijk de vraag of dit in tijden van digitalisering nog steeds relevant is? Laat ons de jaarvergadering even, door de jaren heen, analyseren.
Jaarvergadering - klassieke opvatting
Of we het nu bekijken onder het oude Wetboek van Vennootschappen (W.Venn.) of onder het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV), de jaarvergadering staat steeds uitgebreid beschreven. Terecht ook.
De jaarvergadering is het "moment de gloire" bij uitstek voor de aandeelhouders. Naast de goedkeuring van de jaarrekening, de bestemming van de winst en de verlening van kwijting aan bestuurders kan de algemene vergadering vragen stellen aan het bestuur en datzelfde bestuur tot verantwoording roepen.
Klassieke oproepingsformaliteiten
De datum van de jaarvergadering staat omstandig beschreven in de statuten: plaats, dag en uur. Om er zeker van te zijn dat iedereen zich dit tijdstip tijdig herinnert, zijn oproepingsformaliteiten in het leven geroepen. Behoudens indien de aandeelhouders er afstand van doen, dienen zij minstens 15 dagen voorafgaand aan de algemene vergadering opgeroepen te worden.
"In den beginne" diende dit via een publicatie een nationaal/regionaal blad te gebeuren. Dit was om ervoor te zorgen dat ook de houders van aandelen aan toonder werden opgeroepen. Mede door de afschaffing van de aandelen aan toonder, werd het voorgaande vervangen door een nieuwe standaard: het aangetekend schrijven. Sinds de statuten steeds vaker de mogelijkheid van digitale oproeping, bijvoorbeeld via e-mail, bevatten, boet ook het gebruik van de aangetekende brieven aan belang in.
Schending van de oproepingsformaliteiten
Indien een aandeelhouder vindt dat de oproepingsformaliteiten geschonden zijn, kan deze de algemene vergadering nietig laten verklaren. Het voorgaande verdient echter enige nuancering. Indien alle aandeelhouders unaniem afstand doen van de oproepingsformaliteiten, is de algemene vergadering wel geldig. Geen onbelangrijk detail.
Gevolgen van de nietigverklaring?
Indien de oproeping niet of niet geldig is gebeurd en een aandeelhouder zich beroept op de nietigverklaring van de vergadering, dan kan het zijn dat er dus geen (geldige) jaarvergadering is gehouden op de statutair voorziene datum. Is dat een probleem? Het lijkt van wel. Volgens de klassieke opvatting is dit een schending van de statuten. Dergelijke schending triggert bovendien de bestuurdersaansprakelijkheid.
Jaarvergadering - schriftelijk en digitaal tijdperk
Met de komst van het WVV heeft de wetgever sterk ingezet op digitalisering. Daar waar men onder het W.Venn ook reeds melding maakte van de algemene vergadering op afstand, is nu ook de schriftelijke besluitvorming uitgewerkt.
Het WVV stelt dat aandeelhouders eenparig en schriftelijk alle besluiten kunnen nemen die tot de bevoegdheid van de algemene vergadering behoren, met uitzondering van statutenwijzigingen. Het schriftelijk houden van de jaarvergadering behoort dus tot de mogelijkheden (aangezien deze niet uitgesloten wordt). Het WVV stelt ook dat de statuten zullen bepalen aan welke formaliteiten men moet voldoen, om toegelaten te worden tot de algemene vergadering.
De praktijk leert ons dat jaarvergaderingen, althans bij niet-beursgenoteerde bedrijven, vaak niet kunnen plaatsvinden op de statutair voorziene datum. Of er komt last minute een vergadering tussen die men "onverplaatsbaar" acht; of er is een aandeelhouder op reis en deze vraagt om de goodwill om de jaarvergadering op een ander moment te houden; of... Er zijn wel duizend situaties denkbaar waardoor die ene, net die ene, statutair voorziene dag niet haalbaar is.
Oproepingsformaliteiten bij een schriftelijke jaarvergadering?
Als er één ding is wat de Covid 19-pandemie ons geleerd heeft, is wel dat we voortaan alles van op afstand kunnen. Het voorzien van een schriftelijke algemene vergadering is daarom zeker een welgekomen aanvulling. Aandeelhouders hoeven niet meer fysiek samen te komen. Er dienen wel notulen en een lijst voorzien te worden waar alle aandeelhouders hun handtekening op kunnen plaatsen. Handig: geen agenda's die moeten vrijgehouden (of vrijgemaakt) worden, geen verplaatsing, geen files, geen tijdverlies,...
Bijkomend voordeel van een schriftelijke jaarvergadering, is dat men geen rekening dient te houden met oproepingsformaliteiten. Enige voorwaarde is dat de besluitvorming unaniem gebeurt door alle aandeelhouders. Waarempel: komen we hier opnieuw de unanimiteit tegen.
Unanimiteit boven alles
Uit het voorgaande kunnen we deduceren dat we uiteraard de spelregels van het WVV moeten volgen. Bovendien moeten we, op straffe van bestuurdersaansprakelijkheid, ook de statutaire bepalingen respecteren. Maar... Het lijkt er toch wel sterk op dat we met een (schriftelijke) unanieme beslissing van alle aandeelhouders toch wel wat zaken naast ons neer kunnen leggen.
Het lijkt ons dat we, met unanimiteit van stemmen van alle aandeelhouders, de jaarvergadering geldig kunnen houden op een andere dan de statutair voorziene datum. Het kan dan zowel gaan om een vroegere datum, als over een latere datum. Indien alle aandeelhouders daar dus mee akkoord gaan, lijkt het ons bovendien niet vereist om op de effectieve statutair voorziene datum óók "iets" te doen.
Men zet de bestuurdersaansprakelijkheid sowieso buiten spel, als alle aandeelhouders met unanimiteit van stemmen akkoord zijn. Het bestuur krijgt namelijk ook met unanimiteit van stemmen kwijting voor diens beleid. Wie is dan nog belanghebbende om een "stoute" bestuurder aansprakelijk te stellen? Bovendien, wat zou de schade zijn die dergelijke schendingen aanbrengen? Meer nog, indien de statuten conventioneel in een sluitende procedure voor schriftelijke besluitvorming voorzien, kan door deze werkwijze zelfs potentiële schade vermeden worden.
Het enige waar het bestuur wel nog bijzondere aandacht aan dient te geven, is de tijdige neerlegging van de jaarrekening. Want dat zou de aansprakelijkheidsvordering wél nog in het gedrang kunnen brengen.
Conclusie
Het is niet de bedoeling om te pleiten voor (nog) een revolutie. Uiteraard dient men steeds te streven naar het zo nauwkeurig mogelijk volgen van de statuten. Dat is de leidraad, het handboek van uw vennootschap. Uiteraard kunnen we met unanimiteit van stemmen niet alles zomaar steeds naast ons neerleggen.
Het lijkt alleen vanuit praktische overwegingen soms wenselijk om een beetje creatief met de regels om te springen. Indien de neuzen van alle aandeelhouders in dezelfde richting wijzen, kan hierdoor wel heel wat administratie en (onnodig) papierwerk vermeden worden.
Contacteer de creatieve juristen van aternio voor een screening van uw statuten en voor een desgevallende aanpassing op maat.
Uw vennootschap en huwelijk: let op bij het oppotten van beroepsinkomsten!
We keren even terug naar 1 september 2018. Een belangrijke peildatum, want sindsdien is het nieuw huwelijksvermogensrecht in werking getreden. Dit heeft ook belangrijke financiële implicaties voor de gelden in uw vennootschap. Heeft u een eigen beroepsvennootschap en bent u gehuwd onder een gemeenschapsstelsel? Lees dan zeker verder…
Gemeenschapsstelsel
Indien u getrouwd bent zonder een huwelijkscontract valt u onder het wettelijk stelsel, zijnde het meest voorkomende gemeenschapsstelsel.
Concreet is er dan sprake zijn van 3 vermogens: uw eigen vermogen, dat van uw echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen. Al hetgeen u reeds had vóór uw huwelijk, of verkrijgt via erfenis of schenking blijft in uw eigen vermogen. Al hetgeen u tijdens uw huwelijk verwerft, behoort tot het gemeenschappelijk vermogen. Ook inkomsten die worden verkregen uit eigen vermogen behoren steeds tot de gemeenschap.
Aandelen verkregen met gemeenschappelijke gelden: ‘titre et finance’
Indien de verkrijging van aandelen in een vennootschap met geld uit de gemeenschap zijn betaald en ingeschreven op naam van één echtgenoot, zullen de lidmaatschapsrechten (‘titre’) van deze aandelen toebehoren aan het eigen vermogen van die ene echtgenoot (art. 2.3.19, §1, 5° BW). Het moet daarbij gaan hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, zoals een besloten vennootschap (BV), hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder uitoefent.
De vermogenswaarde (‘finance’) van diezelfde aandelen behoren daarentegen toe aan het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten.
Aandelen verkregen met eigen gelden
Indien u echter aandelen bezat vóór uw huwelijk, of aandelen tijdens uw huwelijk heeft verworven via schenking van uw ouders of erfenis, dan behoren deze aandelen tot uw eigen vermogen.
In praktijk gebeurt het vaak dat deze echtgenoot zich weinig loon of dividend uitkeert en de beroepsinkomsten gaat oppotten in de eigen beroepsvennootschap. Op zich hoeft dit - tijdens het huwelijk - geen probleem te zijn.
Nieuwe vergoedingsregel
Echter, bij de ontbinding van het huwelijk (echtscheiding) onder een gemeenschapsstelsel zullen de 3 vermogens met elkaar moeten afrekenen wanneer het ene vermogen zich heeft verrijkt ten koste van een ander vermogen, dat zich heeft verarmd. In het scenario waarbij men een beroep uitoefent middels een vennootschap waarvan de aandelen eigen zijn, kan een financieel twistpunt ontstaan.
Het nieuwe artikel 2.3.44, §1 en 2 BW wil deze ongelijkheid herstellen met een vergoedingsregel.
Bij ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend: het rijker geworden vermogen (zijnde het eigen vermogen van de ene echtgenoot) zal aan het verarmde vermogen (zijnde het gemeenschappelijk vermogen) een vergoeding verschuldigd zijn, op deze manier wordt het evenwicht tussen de echtgenoten weer hersteld.
Let op met oppotten
Zo zal ook het oppotten van alle inkomsten in de eigen beroepsvennootschap – in plaats van deze te gebruiken voor het gezin – op basis van de nieuwe vergoedingsregel, kunnen leiden tot een recht op een vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen bij echtscheiding. De vergoeding zal enkel betrekking hebben op het te veel opgepotte vermogen uit de professionele vennootschap.
De wet bepaalt in het bijzonder dat een vergoeding is verschuldigd voor de netto beroepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen, als het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend.
Deze vergoedingsregeling vormt de wettelijke bekrachtiging van vaststaande rechtspraak.
Door deze wettelijk regeling wil men vermijden dat de gemeenschap, i.e. het gezin, wordt benadeeld omdat u uw beroepsactiviteit uitoefent via een vennootschap die tot uw eigen vermogen behoort. Indien u immers geen vennootschap had, maar een eenmanszaak, dan zouden de beroepsinkomsten immers ook gemeenschappelijk zijn geweest.
Werking in de tijd
De nieuwe vergoedingsregel geldt voor echtgenoten die gehuwd zijn ná de peildatum van 1 september 2018. Voor zij die reeds gehuwd waren op 1 september 2018 kan de huwgemeenschap zich slechts beroepen op de vergoedingsregeling voor de ‘mislopen’ inkomsten vanaf 1 september 2018.
Domeinnaam: wat als de wegen scheiden?
Een nieuw jaar, boordevol goede voornemens en nieuwe uitdagingen. Misschien overweegt u wel om dit jaar, samen met uw beste vriend(in), een nieuwe onderneming uit de grond te stampen. Dat is altijd al een droom geweest en daar wil u nu eindelijk eens werk van maken. Tijdens een gezellige informele brainstormmeeting bedenken jullie een naam voor de nieuwe uitdaging. Dergelijke grote stap, verdient een professionele aanpak. U bent er dan ook vast van overtuigt om de nieuwe naam, met bijhorende domeinnaam, te laten registreren. Zoals het echte goede vrienden betaamt, vertrouwt u elkaar blindelings. Onder het motto "vele kleintjes maken een groot", beslist u de taken onder elkaar te verdelen.
Keuze van de rechtsvorm van uw onderneming
We vatten kort even samen welke afwegingen u dient te maken en aan welke punten u dient te denken.
Vooreerst moet u de afweging maken hoe u de samenwerking wenst te structureren. Wilt u met een volwaardige vennootschap werken of wenst u de toekomst nog even af te tasten en gaat u daarom voor een iets lichtere vorm?
Samenwerken onder de vorm van een eenmanszaak is, zoals de naam het al laat vermoeden, niet mogelijk. Twee eenmanszaken kunnen uiteraard wel samenwerken. Maar dan dient u een stapje verder te gaan, om alles te structureren.
Dat stapje verder kan dan het oprichten van een maatschap, of een van diens subvormen zijn. De historische maatschap pur sang, heeft op zichzelf geen rechtspersoonlijkheid en bevindt zich meer in de sfeer van de vermogensplanning.
De door het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) voorziene subvormen zijn de commanditaire vennootschap (CommV) en de vennootschap onder firma (VOF). Deze subvormen worden gekenmerkt door een onvolkomen rechtspersoonlijkheid: het is een echte rechtspersoon, maar met een hoofdelijke aansprakelijkheid voor (minstens één van) de vennoten. De oprichting van een CommV of een VOF kan gebeuren zonder tussenkomst van een notaris. Uiteraard dient u statuten uit te werken en dient er een publicatie in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad te gebeuren, alsook een registratie in de kruispuntbank van ondernemingen (KBO) en het UBO-register. Registratie van een merknaam en/of domeinnaam is uiteraard mogelijk.
Indien u echt full-option wil gaan, dan kan u een volwaardige vennootschap oprichten. De bekendste vormen zijn dan de besloten vennootschap (BV) en de naamloze vennootschap (NV). Voor de oprichting daarvan dient u wel even langs de notaris te passeren. Maar vergeet ook uw accountant niet te contacteren. Er zal namelijk een financieel plan moeten worden voorgelegd. De aansprakelijkheden die hiermee gepaard gaan, zijn bovendien niet min. Na de oprichting zal er ook een publicatie in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad gebeuren, alsook een registratie in de KBO en het UBO-register. Vergeet ook hier de registratie van de merknaam en/of domeinnaam niet te doen, dat gebeurt namelijk niet vanzelf.
Goede vrienden maken goede afspraken (en vice versa)
Ongeacht de keuze van de rechtsvorm, die u op basis van het voorgaande hebt gemaakt, moet u afspraken op papier zetten. Hetzij in de statuten van uw vennootschap, hetzij in een aparte aandeelhoudersovereenkomst, het maakt niet uit maar ze moeten er zijn. Het zal dan in eerste instantie gaan over de klassiekers:
- hoe en met welke meerderheden gaan we beslissingen nemen?
- wie heeft welke bevoegdheden om op te treden?
- hoe gaan we conflicten regelen?
- ...
Maar denk ook even aan de praktische zaken. Wat als de wegen scheiden? Wie krijgt er dan de voorkeur om de activiteiten verder te zetten? Wat met de benaming? Wat met de domeinnaam? Heeft de taakverdeling bij de oprichting daar iets mee te maken? Misschien zijn dit zaken waar u in eerste instantie niet aan wil denken. Het is belangrijk om vooraf afspraken te maken, zodat het voor alle partijen duidelijk is. Laat dat nu net hetgeen zijn waar het hof van beroep te Antwerpen uitspraak over heeft gedaan, in een arrest van 2 juni 2021.
Antwerpen 2 juni 2021 - de feiten
Twee heren hadden samen een vennootschap opgericht. Eén van beide heeft de registratie van de domeinnaam voor zijn rekening genomen, inclusief de aanhorigheden zoals mailadressen, website en social media. Aangezien de registratie had plaatsgevonden voor de effectieve oprichting, staat de registratie op diens persoonlijke naam. Taakverdeling, heerlijk toch.
Echter, na enige tijd blijkt de samenwerking toch niet zo vlotjes te lopen en wensen de heren de samenwerking stop te zetten. Maar ook dat verliep niet zonder slag of stoot, waardoor de zaak voor de rechtbank kwam.
De rechtbank oordeelde dat één van de heren, diegene die effectief de activiteit wou verderzetten, de aandelen van de andere diende over te nemen. De (handels-)benaming van de vennootschap wordt daardoor mee overgenomen. Het was pas daarna dat het conflict over de domeinnaam naar boven kwam, want deze stond geregistreerd op de persoonlijke naam van degene die zijn aandelen had moeten overdragen. Deze laatste had dan wel zijn aandelen moeten overdragen, maar over de domeinnaam is niet gesproken en dus kon en mocht hij die blijven gebruiken. De overdracht van de domeinnaam wordt dan ook in rechte gevorderd.
Domeinnaam is geen intellectuele eigendom
Een domeinnaam is geen intellectueel eigendomsrecht. Het principe is dat de domeinnaam toekomt aan degene die hem eerst heeft geregistreerd. First come, first served. Het lijkt over and out te zijn voor de overnemende aandeelhouder, ware het niet dat hij zich wenst te beroepen op het Wetboek van Economisch Recht (WER) en de regeling van malafide registratie van domeinnamen die daarin staat opgenomen (artikel XII.22).
Deze regeling heeft als doen om op te kunnen treden tegen een bewust misbruik van een domeinnaam: obscure figuren die bewust bepaalde registraties van domeinnaam doen, om verwarring te zaaien of om die domeinnaam daarna tegen woekerprijzen te verkopen. Indien dergelijk misbruik kan aangetoond worden, dan kan de doorhaling of overdracht van de registratie bevolen worden door de rechtbank.
Maar, in de voorliggende casus kan voornoemd misbruik geen toepassing vinden. Het WER staat de procedure inzake malafide registraties namelijk enkel toe indien het gaat over het moment van registratie van de domeinnaam. In dit geval was er op het moment van de registratie nog geen vuiltje aan de lucht. Artikel XII.22 kan geen toepassing vinden bij het instandhouden/hernieuwen van een domeinnaam.
Dit neemt echt niet weg dat het blijven gebruiken van de domeinnaam door de overdragende partner, geen aanleiding kan geven tot enige schade (contractueel of buitencontractueel), waardoor een rechter wel de overdracht van de domeinnaam zou kunnen bevelen. Dit is in concreto wat het hof van beroep te Antwerpen gedaan heeft: het oordeel was dat de registratiehouder effectief eigenaar is van de domeinnaam, maar dat dit niet wegneemt dat het gebruik van de domeinnaam een inbreuk uitmaakt op het verbod op daden die strijden met de eerlijke marktpraktijken.
Conclusie op basis van het arrest
De beroepsbelangen van de overnemende partij worden geschaad, doordat de houder van de domeinnaam de naam nog blijft gebruiken en alzo verwarring sticht. In concreto heeft het hof van beroep een tijdsgebonden staking van het gebruik van de domeinnaam bevolen.
Conclusie
Moraal van het verhaal is om niet te overhaast in een nieuw avontuur te duiken. Soms moet je uiteraard durven springen, maar het is toch aangewezen om voorafgaand alle pro's en contra's te overwegen en u hierin te laten adviseren en bijstaan. Duidelijke schriftelijke afspraken, ook over de kleinere zaken zoals een domeinnaam, dienen hoog in het vaandel te worden gedragen
aternio legal denkt graag verder en is dus graag uw sparringpartner wanneer u nieuwe wegen wenst te bewandelen.
Hervorming wettelijk pensioen: gevolgen voor premieaftrek IPT
Sinds midden 2021 is het wettelijk pensioen voor zelfstandigen opgetrokken in het kader van de harmonisatie van de pensioenrechten voor werknemers en zelfstandigen. Hoera! Toch bleek er al snel een kleine domper op de feestvreugde voor bedrijfsleiders: de vennootschap kan hierdoor immers minder pensioenpremies van een IPT (Individuele Pensioentoezegging) (of groepsverzekering) aftrekken, gelet op de 80%-regel. Gelukkig heeft de fiscus in een tijdelijke tolerantie voorzien.
Nog niet volledig mee? We zetten alles hierna graag nog even op een rijtje.
Wat is een IPT?
Een zelfstandige moet niet rekenen op royaal wettelijk pensioen, dat is algemeen geweten. Daarom is het verstandig om naast het wettelijk pensioen, ook zelf nog te voorzien in een aanvullend pensioen. Vandaar dat veel zelfstandigen die hun activiteit uitoefenen via een vennootschap, i.e. bedrijfsleiders, een aanvullend pensioen opbouwen binnen een IPT. Er zijn meerdere boni: de vennootschap betaalt de premies én er zijn fiscale voordelen voor zowel bedrijfsleider als vennootschap.
Het verschil tussen een IPT en een groepsverzekering zit in het individueel karakter versus het groepskarakter. Bij een groepsverzekering moet iedereen verplicht aansluiten, wat tot gevolg heeft dat het minder flexibiliteit geeft naar inhoud en waarborgen.
IPT en 80%-regel
De premies van uw IPT zijn dus fiscaal aftrekbaar in uw vennootschap. U moet voor de aftrekbaarheid echter wel steeds rekening houden met een fiscale grens, de zogenaamde ‘80%-regel’. Dit betekent dat uw wettelijk en aanvullend pensioen samen niet hoger mogen zijn dan 80% van uw normaal brutoloon van het laatste jaar. Oftewel: aanvullend pensioen ≤ (80% van het normale bruto jaarloon – geraamd wettelijke pensioen).
Hervorming pensioen
Zoals reeds gezegd, werd het wettelijk pensioen voor zelfstandigen sinds midden 2021 opgetrokken.
Die verhoging van het wettelijk pensioen heeft dus ook gevolgen voor de aftrekbaarheid van de premies van uw IPT. De premies zijn slechts aftrekbaar in de mate dat de ‘80%-regel’ niet wordt overtreden. Met andere woorden, voor de berekening van uw maximaal pensioenkapitaal dient een bedrijfsleider niet alleen rekening te houden met de 80%-grens maar ook met de raming van het wettelijk pensioen.
Raming wettelijk pensioen?
Hoe die raming van dat wettelijk pensioen dan wel moest gebeuren heeft de fiscus ons pas in 2022 laten weten.
Concreet voorziet de circulaire van 31 maart 2022 dat voor de berekening van de 80%-grens het wettelijk pensioen van de bedrijfsleider moet geraamd worden op 50% van het beroepsinkomen, en dit vanaf aanslagjaar 2022. Voor de voorafgaandelijke jaren moet het wettelijk pensioen geraamd blijven op 25% van het beroepsinkomen.
Vraag is waarom de fiscus zich niet baseert op de veel nauwkeuriger raming die te vinden is op MyPension.be. Vermits de fiscus zelf stelt dat "de raming van het wettelijk pensioen een benadering is en dat het bijgevolg toegelaten blijft een bedrag te gebruiken dat nauwer aansluit bij het werkelijk wettelijk pensioenbedrag" staat niks het gebruik van het verwachte wettelijke pensioen zoals vermeld op MyPension.be in de weg.
Door de verhoging van het wettelijk pensioen, bereikt u sneller de 80%-grens, waardoor de ruimte voor fiscale aftrek van de premies uiteraard kleiner wordt.
Grens overschreden?
Gelet op de retroactieve werking van de circulaire vanaf aanslagjaar 2022 (inkomstenjaar 2021), is het goed mogelijk dat uw vennootschap teveel premies heeft gestort en de 80%-regel zo heeft overschreden. Geen paniek! De fiscus voorziet gelukkig in een tolerantie voor de aanslagjaren 2022 en 2023.
Het gedeelte van de premies dat volgens de nieuwe berekeningsregels fiscaal niet aftrekbaar zou zijn, wordt beschouwd als een verworpen uitgave. Het surplus van de premie voor inkomstenjaar 2021 en/of 2022 dient daarbij te worden geboekt als een over te dragen kost en zal worden beschouwd als een voorschot op de premie van inkomstenjaar 2023.
Uitsluitingen
Let wel, de circulaire voorziet enkele uitsluitingen waarvoor de tolerantie uitdrukkelijk niet geldt, namelijk:
- wanneer de 80%-grens overschreden is omwille van een andere reden dan de nieuwe berekeningswijze, bijvoorbeeld een lager brutoloon; of
- voor de contracten die in inkomstenjaar 2021, 2022 of 2023 vervallen; of
- voor het gedeelte van de premie dat betrekking heeft op een backservice, i.e. soort 'inhaalpremie' voor arbeidsjaren uit het verleden, toegepast tijdens de laatste vijf jaren van het pensioencontract.
Conclusie
Zoals zo vaak in de actuele fiscaliteit is meer dan basiswiskunde noodzakelijk. Hoe dan ook zorgt het optrekken van het wettelijk pensioen voor zelfstandige voor een kleine domper op de feestvreugde voor bedrijfsleiders met een IPT (of een groepsverzekering). Voor hen is er minder fiscaal aftrekbare premie in de vennootschap. De tijdelijke tolerantie waarin de fiscus voorziet voor de inkomstenjaren 2021 en 2022 is een pleister op een houten been.