UBO terug voor iedereen consulteerbaar? 

Zoals u intussen al genoegzaam weet zijn alle vennootschappen, vzw’s, stichtingen, trusts, fiducieën en andere soortgelijke constructies gehouden tot identificatie van hun uiteindelijke begunstigden. De zogenaamde "Ultimate Beneficial Owners" moeten worden opgenomen in het UBO-register. 

In de eerste plaats is het dé perfecte tool voor belastingautoriteiten om transparante info te verzamelen van de desbetreffende entiteiten. Ook voor bepaalde vrije beroepen zoals notarissen, advocaten, accountants is het een handig hulpmiddel om aan hun antiwitwasverplichtingen te voldoen. 

Nu bleek algauw dat eigenlijk 'ieder lid van de bevolking’ het UBO-register kon inkijken. Dus ook nieuwsgierige burgers die totaal geen uitstaans hebben met de betreffende entiteit. Dit deed - geheel terecht - serieuze vragen rijzen over het recht op privacy, en wel tot bij het Europees Hof van Justitie. 

Rechtspraak Hof van Justitie

Op  22 november 2022 (C 27/20) en C/601/20) deed het Hof uitspraak over de uitwerking van het UBO-register in Luxemburg. Concreet  vroeg een vennootschap én een uiteindelijke begunstigde aan een Luxemburgse rechtbank om de onbeperkte toegang voor het grote publiek te gaan beperken op grond van de schending van hun privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Uiteindelijk kwam de zaak via een prejudiciële vraag tot bij het Hof. 

Vermits iedereen via het internet zomaar toegang kon hebben tot het UBO-register, ook al hebben zij geen reden die verband houdt met de door het UBO-register nagestreefde doelstellingen, oordeelde het Hof dat er inderdaad een schending was van het recht op bescherming van het privéleven en persoonsgegevens. 

Publieke toegang tijdelijk ‘on hold’

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft België - naast Luxemburg en andere lidstaten van de EU – op 24 november 2022 maatregelen getroffen zodat het UBO-register niet meer consulteerbaar was door 'het grote publiek'. Let wel, u bent nog steeds wettelijk verplicht om de uiteindelijke begunstigde van uw entiteit te identificeren. Op dat vlak verandert er helemaal niks. 

Intussentijd werd door de FOD Financiën naarstig gezocht naar een werkbare oplossing om aan de Europese rechtspraak te kunnen voldoen.  Die (tussen)oplossing lijkt er nu te zijn gekomen. 

Wetsaanpassing

Op 17 februari 2023 verscheen immers een aanpassing van de Antiwitwaswetgeving in het Belgisch Staatsblad. Voortaan zal iedere natuurlijke of rechtspersoon die toegang wenst tot het UBO-register, hiervoor een “legitiem belang” moeten aantonen. 

Uiteraard stelt zich onmiddellijk de vraag wat we moeten verstaan onder een “legitiem belang”. 

Legitiem belang

Een KB, eveneens van 17 februari 2023, verduidelijkt wanneer iemand over een dergelijk legitiem belang beschikt. De aanvrager in kwestie moet aantonen dat hij/zij een activiteit uitoefent die verband houdt met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten. 

In praktijk zal de toegang voor het grote publiek dus erg beperkt zijn. Personen die niet betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding, hebben geen legitiem belang en krijgen dus ook geen toegang. Een groot deel van de actoren die wel betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding hadden reeds toegang tot het register, denk hierbij aan notarissen, banken, accountants enz. 

Tussenoplossing

In afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan deze nieuwe wettelijke bepalingen, kunnen raadplegingsverzoeken per e-mail worden verzonden naar het adres ubobelgium@minfin.fed.be. 


Geld verdienen op digitale platformen? De fiscus is mee.

"Draag je het niet? Verkoop het dan!" Met deze leuze zijn al talloze gebruikers door Vinted overtuigd om hun oude spullen te verkopen via hun digitaal platform. Dergelijke digitale platformen vervangen in de huidige wereld in wezen de rommelmarkt van weleer. Wie zich ietwat inlaat met het verkopen van goederen of diensten, kan hier op termijn een aardig zakcentje mee verdienen. Mogelijk zijn op dergelijke inkomsten evenwel belastingen verschuldigd.

Met de omzetting in het Belgisch recht van de Europese regelgeving, in casu de zogenaamde “DAC 7”, zal ook de Belgische fiscus voortaan op de hoogte worden gesteld van deze leuke bijverdienste. Zo zullen platformen zoals Vinted aan de Belgische fiscus moeten rapporteren welke gebruikers ofwel meer dan 30 transacties verrichtten, ofwel meer dan 2.000 euro verdienden. Over welke platformen gaat het?

DAC 7

DAC 7 is een nieuwe uitbreiding aan de reeds bestaande Europese Richtlijn 2011/16/EU aangaande de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen. Die Richtlijn werd uitgebreid met de automatische uitwisseling van informatie van transacties gerealiseerd door bemiddeling via digitale platformexploitanten.

De richtlijn werd omgezet in Belgische wetgeving en is in werking sinds 1 januari 2023. Concreet zullen exploitanten van digitale platformen per kalenderjaar info moeten verzamelen over de verkopers of dienstverleners op hun platform, deze info verifiëren, bijhouden en vervolgens rapporteren aan de fiscus. Vervolgens moeten zij deze gegevens uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar rapporteren aan de fiscus. De platformexploitanten geven op hetzelfde moment aan hun verkopers door welke gegevens zij rapporteren aan de fiscale administratie.

De fiscale administraties van EU-lidstaten wisselen de verkregen inlichtingen automatisch uit met de bevoegde administratie van het land waarvan de verkoper een inwoner is en, als de verkoper een onroerend goed verhuurt, met de administratie van de EU-lidstaat waar het onroerend goed is gelegen.

Welke digitale platformen?

De wettelijke definitie van de term “platform” (nieuw artikel 321quater WIB’92) is merkelijk breed. Het omvat elke software (website of app) die aan de verkopers toelaat om zich te verbinden met andere gebruikers om de levering van diensten en/of de verkopen van goederen mogelijk te maken. Hieronder is ook begrepen alles wat verband houdt met de hiermee verbonden betaling.

Tweedehandssites, zoals Vinted, waarbij koper en verkoper worden samengebracht en de betaling via het platform verloopt, vallen hier duidelijk onder. De rapportageverplichting geldt zowel voor grensoverschrijdende als voor binnenlandse activiteiten.

Welke platformen niet?

De wet voorziet in enkele expliciete uitzonderingen. De term “platform” beoogt alleszins niet de software die uitsluitend wordt gebruikt voor:

  1. het uitvoeren van betalingen in verband met een relevante activiteit;
  2. het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers;
  3. het doorverwijzen of overbrengen van gebruikers naar een platform.

Loutere betaalsoftware, zoekertjeswebsites en online vergelijkingswebsites vallen met andere woorden niét onder de nieuwe rapporteringsverplichting.  Zij dienen immers niet als directe tussenpersoon in het leggen van het contact tussen de verkopers en andere gebruikers voor het leveren van de diensten of het realiseren van de beoogde verkopen en het verzamelen van de corresponderende tegenprestatie.

Klassiek beperken zoekertjeswebsites zich uitsluitend tot het oplijsten van de betrokken activiteiten en de contactgegevens van de verkoper. De gebruiker dient vervolgens rechtstreeks contact op te nemen met de verkoper zonder via het platform te passeren. De betaling van de verkoop of dienst gebeurt verder ook niet via het platform.

Als een platformexploitant niet op de hoogte is, of redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn, van het bedrag dat wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper, is er geen rapporteringsverplichting.

Platformexploitanten kunnen de status "uitgesloten platformexploitant" aanvragen. Deze status moet ten laatste vastgesteld zijn op 31 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de platformexploitanten moeten rapporteren. De status van uitgesloten platformexploitant kan ook eerder worden aangevraagd zodat er alvast geen onnodige verzamel- en verificatiewerkzaamheden hoeven te worden uitgevoerd.

Feitelijke beoordeling door fiscus

Toch kunnen bepaalde zoekertjeswebsites of online vergelijkingswebsites alsnog onder de rapporteringsplicht vallen wanneer zij een aanvullende interventie aanbieden, denk bijvoorbeeld  aan een chatfunctie.

Bij twijfel zal de belastingadministratie het voorgelegde handelsmodel van het betrokken platform feitelijk moeten beoordelen.

Welke activiteiten?

Volgende activiteiten zijn beoogd door DAC7:

  • verhuur van onroerend goed dat zich in een EU-lidstaat bevindt;
  • verlenen van persoonlijke diensten;
  • verkoop van goederen; én
  • verhuur van transportmiddelen.

Welke verkopers?

Een verkoper op een platform is elke natuurlijke persoon of entiteit, ingezetene van een EU-lidstaat of die onroerend goed verhuurt dat zich in een EU-lidstaat bevindt, en die geregistreerd is op het platform en tijdens de rapportageperiode relevante activiteiten tegen betaling verricht. Het is onbelangrijk of de verkoper een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is, evenmin of er winst of verlies is gemaakt door de verkoper.

Welke verkopers niet?

Platformexploitanten hoeven niet te rapporteren over volgende verkopers:

  1. overheidsinstanties;
  2. beursgenoteerde ondernemingen of een gelieerde (>50% belang) entiteit daarvan;
  3. verkopers die tijdens de rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten hebben verricht voor de verhuur van onroerend goed dat op hetzelfde straatadres staat ingeschreven;
  4. verkopers die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht met een tegenwaarde van minder dan 2.000 euro. Opgelet: dit geldt alleen als het gaat om de verkoop van goederen, dus niet om het verlenen van persoonlijke diensten of de verhuur van transportmiddelen.

Er is ook rapportageverplichting indien verkopers geen vergoeding krijgen of indien de platformexploitant niet op de hoogte is (of redelijkerwijs niet van op de hoogte kan zijn) van de afspraken die de verkoper met de koper heeft gemaakt.

Welke info?

Het gaat hierbij om algemene gegevens die nodig zijn om zowel de platformexploitant als de verkoper te identificeren. Denk  onder andere aan naam, adres en fiscaal identificatienummer. Daarnaast gaat het bijvoorbeeld ook om financiële info zoals de vergoeding aan de verkopers betaald, het aantal transacties, de omschrijving van de transactie, de rekening waarop deze vergoeding is betaald.

Conclusie

DAC 7 zorgt voor meer financiële transparantie in de activiteiten van verkopers, verhuurders of dienstverleners op digitale platformen. De fiscus vaart er alleen maar wel bij. De rapportageverplichting voor exploitanten van platformen activeert mogelijk fiscale gevolgen (en verplichtingen) voor de verkopers, verhuurders of dienstverleners die digitaal actief zijn.

Vragen over de nieuwe rapporteringsverplichting van DAC 7? Contacteer de juristen van aternio.


Beding in uw huwelijkscontract: voorafname of vooruitmaking?

Het huwelijk zit in de lift. Letterlijk, want soms gaat het gemiddelde wat omlaag, andere jaren stijgt het dan weer wat. Wanneer we de statistieken er even bijnemen, zaten we in België, voor de coronacrisis, gemiddeld aan zo'n 45.000 huwelijken per jaar. Mede door corona is dat aantal wat gezakt, maar stilaan komen we terug in dezelfde regionen. In 2021 zijn er namelijk 40.836 huwelijksbootjes uitgevaren. De cijfers voor 2022 zijn momenteel nog niet bekend.

Wie zonder huwelijkscontract huwt, valt automatisch onder het wettelijk stelsel. In een eerdere bijdrage hebben we de verschillende huwelijksstelsels al even kort in de spotlight gezet. Ondanks het feit dat het huwelijk van rechtswege zorgt voor het meeste bescherming tussen de partners, toch kunnen we die bescherming nog verder moduleren via het huwelijkcontract.

In wat volgt bekijken we een alternatief op het eerder besproken toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV). We vergelijken het beding van vooruitmaking met het beding van voorafname. Want, wanneer u bij de notaris zit om uw toekomstig huwelijkscontract te bespreken, kan u maar beter wat wijs geraken uit deze "op elkaar lijkende juridische terminologie".

Situering

Zowel het beding van vooruitmaking, als het beding van voorafname en zelfs het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, bevinden zich in dezelfde sfeer. Het gaat over echtgenoten die willen zorgen voor elkaar, maar ook zichzelf niet uit het oog willen verliezen. Solidariteit is goed, maar trop is (vaak) teveel.

De techniek om te werken met de ontbindende voorwaarden, in combinatie met het TIGV, werd reeds eerder toegelicht. Deze techniek is aanvaard door onze Vlaamse Belastingsdienst (VLABEL). Evenwel zal de notaris u vermoedelijk meedelen dat er nog andere manieren zijn. Zij doelen dan op een aantal bedingen waarin het Burgerlijk Wetboek (BW) zelf voorziet. Echter, ondanks dat de bedingen qua benaming sterk op elkaar lijken, is hun finaliteit helemaal anders.

Beding van voorafname

Bij een beding van voorafname, ook gekend als het beding van terugname, staat beschreven onder  artikel 2.3.53, § 4 BW (artikel 1455 oud BW). Daarbij staat men toe dat de echtgenoot die een inbreng heeft gedaan, datzelfde goed uit de gemeenschap mag terugnemen. Voorwaarde hierbij is wel dat het goed in kwestie zich nog in natura in de gemeenschap moet bevinden. Enkel de inbrengende echtgenoot kan zich beroepen op het beding van voorafname.

Gevolg van het beding van voorafname/terugname is wel dat dit wordt aangerekend op het deel dat de terugnemende echtgenoot verkrijgt uit de gemeenschap. Geen onbelangrijk detail. De inbrengende echtgenoot zal dus diens saldo uit de gemeenschap bij mindere ontvangst verkrijgen.

De waarde van het voorafgenomen goed zal die zijn op het moment van de verdeling. Maar dat referentiepunt is niet van dwingend recht, waardoor de echtgenoten daarover wel andere afspraken kunnen maken.

Samengevat:

° beding van voorafname = beding van terugname
° speelt zowel in geval van echtscheiding als bij overlijden
° enkel voor de inbrengende echtgenoot en diens erfgenamen en rechtsopvolgers

Beding van vooruitmaking

Het beding van vooruitmaking staat opgenomen in -artikel 2.3.55, § 1 BW (artikel 1457 oud BW). Door te werken met dit beding, staat men eveneens toe dat men een goed uit de gemeenschap neemt, voor de verdeling.

Anders is hier dat deze vooruitneming niet wordt aangerekend op het deel dat de vooruitnemende echtgenoot verkrijgt uit de gemeenschap. In tegenstelling tot het beding van voorafname, hoeft degene die vooruitneemt niet de inbrengende echtgenoot te zijn. Sterker nog, de combinatie inbreng eigen goed - beding van vooruitmaking is een weg die we om fiscale redenen misschien zelfs niet willen bewandelen.

De wetgever kwalificeert het beding van vooruitmaking namelijk als een overeenkomst onder bezwarende titel. Dit wil zeggen dat de uitwerking daarvan, in beginsel, geen belastingen zal triggeren. Enige uitzondering hierop is de situatie waarbij de vooroverleden echtgenoot een eigen goed heeft ingebracht en men deze inbreng combineert  met het beding van vooruitmaking. In dat geval zal men het voordeel voor de langstlevende echtgenoot deels als schenking beschouwen. De combinatie van beide technieken dient men zeer goed te overwegen, aangezien er een fiscaal kostenplaatje aan vast hangt. Weet ook dat de langstlevende echtgenoot is echter niet verplicht om gebruik te maken van het beding. Het is mogelijk om aan de toepassing daarvan te verzaken.

Belangrijk: enkel naar aanleiding van het overlijden

Hoewel het aanlokkelijk lijkt om het beding van vooruitmaking op te nemen in het huwelijkscontract, dient u zich er van te gewissen dat dit beding enkel kan spelen in het kader van een overlijden. Enkel de langstlevende echtgenoot kan goederen of geld uit de gemeenschap nemen, zonder aanrekening op diens deel in de huwgemeenschap. De verdeling van het saldo van de gemeenschap gebeurt dan volgens de wettelijke devolutie of de andere genomen schikkingen.

Samengevat:

° beding van vooruitmaking = beding van vooruitneming
° speelt enkel in geval van overlijden
° enkel voor de langstlevende echtgenoot

Vergelijking TIGV - beding van vooruitmaking - beding van voorafname

Het hoeft geen betoog dat de 3 besproken technieken elk hun voor- en nadelen hebben. Alles hangt af van wat de aanstaande echtgenoten zelf voor ogen hebben.

De gemakkelijkste keuze is die voor het beding van vooruitmaking. Indien er geen inbreng in de gemeenschap gebeurt en de echtgenoten een maximaal comfort van de langstlevende van hen willen garanderen, dan kiest u dus vermoedelijk hier voor.

Indien er een inbreng gebeurt van 1 van de echtgenoten, dan ligt de keuze iets gevoeliger. Door te werken met het beding van voorafname, kan de inbrengende echtgenoot het goed terugnemen uit de gemeenschap. Maar niet zonder meer: behoudens andersluidende afspraken wordt deze terugname aangerekend op diens deel. Er zal dus geen ongelijke verdeling zijn, nee, door de principiële aanrekening brengt men de balans weer in evenwicht. Beide echtgenoten zullen finaal evenveel hebben.

Dit is anders indien men de ontbindende voorwaarden in combinatie met een TIGV gebruikt. Door de inwerkingtreding van de ontbindende voorwaarden, verdwijnt de inbreng retroactief. Het is alsof die nooit heeft plaatsgevonden. Daardoor kan er wel een ongelijke verdeling voorliggen: de inbrengende echtgenoot heeft sowieso diens inbreng terug én zal, behoudens andere afspraken, bovendien de helft van de gemeenschap verkrijgen. Mogelijk triggert dit wel een aantal praktische problemen, indien er vervreemdingen van de goederen in het TIGV zijn gebeurd.

Conclusie

Indien u bij de notaris bent om uw huwelijkscontract te bespreken, laat u niet misleiden. De finaliteit mag dan wel enigszins in dezelfde lijn liggen: een bepaald goed komt bij de gewenste persoon terecht. Toch zijn het totaal verschillende bedingen. Bovendien hebben ze elk een ander kostenplaatje, hetzij op fiscaal vlak, hetzij op het vlak van boedelsamenstelling.

Een gewaarschuwd echtgenoot... komt niet voor verrassingen te staan bij het einde van de relatie.

aternio licht de juridische terminologie graag toe, zodat u volledig geïnformeerd aan de start van uw huwelijk staat.


Uw vennootschap en huwelijk: let op bij het oppotten van beroepsinkomsten!

We keren even terug naar 1 september 2018. Een belangrijke peildatum, want sindsdien is het nieuw huwelijksvermogensrecht in werking getreden. Dit heeft ook belangrijke financiële implicaties voor de gelden in uw vennootschap. Heeft u een eigen beroepsvennootschap en bent u gehuwd onder een gemeenschapsstelsel? Lees dan zeker verder… 

Gemeenschapsstelsel 

Indien u getrouwd bent zonder een huwelijkscontract valt u onder het wettelijk stelsel, zijnde het meest voorkomende gemeenschapsstelsel. 

Concreet is er dan sprake zijn van 3 vermogens: uw eigen vermogen, dat van uw echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen. Al hetgeen u reeds had vóór uw huwelijk, of verkrijgt via erfenis of schenking blijft in uw eigen vermogen. Al hetgeen u tijdens uw huwelijk verwerft, behoort tot het gemeenschappelijk vermogen. Ook inkomsten die worden verkregen uit eigen vermogen behoren steeds tot de gemeenschap. 

Aandelen verkregen met gemeenschappelijke gelden: ‘titre et finance’ 

Indien de verkrijging van aandelen in een vennootschap met geld uit de gemeenschap zijn betaald en ingeschreven op naam van één echtgenoot, zullen de lidmaatschapsrechten (‘titre’) van deze aandelen toebehoren aan het eigen vermogen van die ene echtgenoot (art. 2.3.19, §1, 5° BW). Het moet daarbij gaan hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, zoals een besloten vennootschap (BV), hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder uitoefent.  

De vermogenswaarde (‘finance’) van diezelfde aandelen behoren daarentegen toe aan het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten. 

Aandelen verkregen met eigen gelden 

Indien u echter aandelen bezat vóór uw huwelijk, of aandelen tijdens uw huwelijk heeft verworven via schenking van uw ouders of erfenis, dan behoren deze aandelen tot uw eigen vermogen.  

In praktijk gebeurt het vaak dat deze echtgenoot zich weinig loon of dividend uitkeert en de beroepsinkomsten gaat oppotten in de eigen beroepsvennootschap. Op zich hoeft dit - tijdens het huwelijk - geen probleem te zijn.  

Nieuwe vergoedingsregel  

Echter, bij de ontbinding van het huwelijk (echtscheiding) onder een gemeenschapsstelsel zullen de 3 vermogens met elkaar moeten afrekenen wanneer het ene vermogen zich heeft verrijkt ten koste van een ander vermogen, dat zich heeft verarmd. In het scenario waarbij men een beroep uitoefent middels een vennootschap waarvan de aandelen eigen zijn, kan een financieel twistpunt ontstaan. 

Het nieuwe artikel 2.3.44, §1 en 2 BW wil deze ongelijkheid herstellen met een vergoedingsregel. 

Bij ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend: het rijker geworden vermogen (zijnde het eigen vermogen van de ene echtgenoot) zal aan het verarmde vermogen (zijnde het gemeenschappelijk vermogen) een vergoeding verschuldigd zijn, op deze manier wordt het evenwicht tussen de echtgenoten weer hersteld. 

Let op met oppotten 

Zo zal ook het oppotten van alle inkomsten in de eigen beroepsvennootschap – in plaats van deze te gebruiken voor het gezin – op basis van de nieuwe vergoedingsregel, kunnen leiden tot een recht op een vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen bij echtscheiding. De vergoeding zal enkel betrekking hebben op het te veel opgepotte vermogen uit de professionele vennootschap. 

De wet bepaalt in het bijzonder dat een vergoeding is verschuldigd voor de netto beroepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen, als het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend. 

Deze vergoedingsregeling vormt de wettelijke bekrachtiging van vaststaande rechtspraak.  

Door deze wettelijk regeling wil men vermijden dat de gemeenschap, i.e. het gezin, wordt benadeeld omdat u uw beroepsactiviteit uitoefent via een vennootschap die tot uw eigen vermogen behoort. Indien u immers geen vennootschap had, maar een eenmanszaak, dan zouden de beroepsinkomsten immers ook gemeenschappelijk zijn geweest. 

Werking in de tijd 

De nieuwe vergoedingsregel geldt voor echtgenoten die gehuwd zijn ná de peildatum van 1 september 2018. Voor zij die reeds gehuwd waren op 1 september 2018 kan de huwgemeenschap zich slechts beroepen op de vergoedingsregeling voor de ‘mislopen’ inkomsten vanaf 1 september 2018. 


IPT

Hervorming wettelijk pensioen: gevolgen voor premieaftrek IPT

Sinds midden 2021 is het wettelijk pensioen voor zelfstandigen opgetrokken in het kader van de harmonisatie van de pensioenrechten voor werknemers en zelfstandigen.  Hoera!  Toch bleek er al snel een kleine domper op de feestvreugde voor bedrijfsleiders: de vennootschap kan hierdoor immers minder pensioenpremies van een IPT (Individuele Pensioentoezegging) (of groepsverzekering) aftrekken, gelet op de 80%-regel.  Gelukkig heeft de fiscus in een tijdelijke tolerantie voorzien. 

Nog niet volledig mee? We zetten alles hierna graag nog even op een rijtje. 

Wat is een IPT?

Een zelfstandige moet niet rekenen op royaal wettelijk pensioen, dat is algemeen geweten. Daarom is het verstandig om naast het wettelijk pensioen, ook zelf nog te voorzien in een aanvullend pensioen. Vandaar dat veel zelfstandigen die hun activiteit uitoefenen via een vennootschap, i.e. bedrijfsleiders, een aanvullend pensioen opbouwen binnen een IPT. Er zijn meerdere boni: de vennootschap betaalt de premies én er zijn fiscale voordelen voor zowel bedrijfsleider als vennootschap.

Het verschil tussen een IPT en een groepsverzekering zit in het individueel karakter versus het groepskarakter. Bij een groepsverzekering moet iedereen verplicht aansluiten, wat tot gevolg heeft dat het minder flexibiliteit geeft naar inhoud en waarborgen.

IPT en 80%-regel

De premies van uw IPT zijn dus fiscaal aftrekbaar in uw vennootschap. U moet voor de aftrekbaarheid echter wel steeds rekening houden met een fiscale grens, de zogenaamde ‘80%-regel’. Dit betekent dat uw wettelijk en aanvullend pensioen samen niet hoger mogen zijn dan 80% van uw normaal brutoloon van het laatste jaar. Oftewel: aanvullend pensioen ≤ (80% van het normale bruto jaarloon – geraamd wettelijke pensioen).

Hervorming pensioen 

Zoals reeds gezegd, werd het wettelijk pensioen voor zelfstandigen sinds midden 2021 opgetrokken. 

Die verhoging van het wettelijk pensioen heeft dus ook gevolgen voor de aftrekbaarheid van de premies van uw IPT. De premies zijn slechts aftrekbaar in de mate dat de ‘80%-regel’ niet wordt overtreden. Met andere woorden, voor de berekening van uw maximaal pensioenkapitaal dient een bedrijfsleider niet alleen rekening te houden met de 80%-grens maar ook met de raming van het wettelijk pensioen. 

Raming wettelijk pensioen?

Hoe die raming van dat wettelijk pensioen dan wel moest gebeuren heeft de fiscus ons pas in 2022 laten weten.

Concreet voorziet de circulaire van 31 maart 2022 dat voor de berekening van de 80%-grens het wettelijk pensioen van de bedrijfsleider moet geraamd worden op 50% van het beroepsinkomen, en dit vanaf aanslagjaar 2022. Voor de voorafgaandelijke jaren moet het wettelijk pensioen geraamd blijven op 25% van het beroepsinkomen.

Vraag is waarom de fiscus zich niet baseert op de veel nauwkeuriger raming die te vinden is op MyPension.be. Vermits de  fiscus zelf stelt dat "de raming van het wettelijk pensioen een benadering is en dat het bijgevolg toegelaten blijft een bedrag te gebruiken dat nauwer aansluit bij het werkelijk wettelijk pensioenbedrag" staat niks het gebruik van het verwachte wettelijke pensioen zoals vermeld op MyPension.be in de weg.

Door de verhoging van het wettelijk pensioen, bereikt u sneller de 80%-grens, waardoor de ruimte voor fiscale aftrek van de premies uiteraard kleiner wordt.

Grens overschreden?

Gelet op de retroactieve werking van de circulaire vanaf aanslagjaar 2022 (inkomstenjaar 2021), is het goed mogelijk dat uw vennootschap teveel premies heeft gestort en de 80%-regel zo heeft overschreden. Geen paniek! De fiscus voorziet gelukkig in een tolerantie voor de aanslagjaren 2022 en 2023.

Het gedeelte van de premies dat volgens de nieuwe berekeningsregels fiscaal niet aftrekbaar zou zijn, wordt beschouwd als een verworpen uitgave. Het surplus van de premie voor inkomstenjaar 2021 en/of 2022 dient daarbij te worden geboekt als een over te dragen kost en zal worden beschouwd als een voorschot op de premie van inkomstenjaar 2023.

Uitsluitingen

Let wel, de circulaire voorziet enkele uitsluitingen waarvoor de tolerantie uitdrukkelijk niet geldt, namelijk:

  • wanneer de 80%-grens overschreden is omwille van een andere reden dan de nieuwe berekeningswijze, bijvoorbeeld een lager brutoloon; of
  • voor de contracten die in inkomstenjaar 2021, 2022 of 2023 vervallen; of
  • voor het gedeelte van de premie dat betrekking heeft op een backservice, i.e. soort 'inhaalpremie' voor arbeidsjaren uit het verleden, toegepast tijdens de laatste vijf jaren van het pensioencontract.

Conclusie

Zoals zo vaak in de actuele fiscaliteit is meer dan basiswiskunde noodzakelijk. Hoe dan ook zorgt het optrekken van het wettelijk pensioen voor zelfstandige voor een kleine domper op de feestvreugde voor bedrijfsleiders met een IPT (of een groepsverzekering). Voor hen is er minder fiscaal aftrekbare premie in de vennootschap. De tijdelijke tolerantie waarin de fiscus voorziet voor de inkomstenjaren 2021 en 2022 is een pleister op een houten been.


Vruchtgebruik en ouderlijk vruchtgenot voor u gespiegeld

Vruchtgebruik en ouderlijk vruchtgenot hebben heel wat overeenkomsten en toch zijn ze niet gelijk. Beiden verschillen immers op een aantal vlakken. Het is te kort door de bocht om te stellen dat het ouderlijk vruchtgenot het vruchtgebruik van de ouders is. In deze bijdrage zetten we de belangrijkste gelijkenissen en verschillen tussen het gemeenrechtelijk vruchtgebruik en het ouderlijk vruchtgenot in de verf.

Definitie

Het Burgerlijk Wetboek definieert het gemeenrechtelijk vruchtgebruik als een tijdelijk recht op het gebruik en het genot van een goed van de blote eigenaar, zoals een voorzichtig en redelijk persoon. De uitoefening van het recht moet in overeenstemming zijn met de bestemming van dat goed en onder de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven (art. 3:138, lid 1 BW).

De ouders hebben het gebruik en het genot van alle goederen van hun minderjarige kinderen en dit tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding (art. 384 oud BW). Naar analogie met het wettelijk vruchtgebruik is het kind eigenaar van de blote eigendom. Het ouderlijk vruchtgenot komt specifiek met het ouderlijk gezag en vangt dus ten vroegste aan bij de geboorte. Dit vruchtgenot verschaft de ouders het recht om te genieten van de vruchten en inkomsten van de goederen van een minderjarige kind. Het ouderlijk vruchtgenot geldt niet op goederen die een minderjarig kind door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerft noch op geschonken of geërfde goederen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben.

Gelijkenissen

Vruchten

Het verkrijgen van de vruchten is bij zowel het gemeenrechtelijk vruchtgebruik als het ouderlijk vruchtgenot identiek. Met name hebben zij recht op alle vruchten die tijdens het gebruik of het genot afgescheiden of opeisbaar worden; dat is ook het geval voor de vruchten die nog niet afgescheiden of opeisbaar waren op het ogenblik van het ontstaan van het vruchtgebruik of het vruchtgenot. Vruchten die nog niet afgescheiden of opeisbaar waren bij het einde van het vruchtgebruik of het vruchtgenot, komen toe aan de blote eigenaar.

Lasten

Op vlak van lasten dragen de ouders, net als de klassieke vruchtgebruiker, de lasten waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn. Dit betekent o.a. de verplichting om: (a) een beschrijving van de bezwaarde goederen op te maken; (b) de goederen in volle eigendom te verzekeren voor de gebruikelijke risico's en hiervoor de premies te betalen; (c) alle periodieke lasten te dragen die verband houden met het gebruik en genot van de bezwaarde goederen; (d) onderhoudsherstellingen te verrichten die, op korte of lange termijn, nodig zijn om de waarde van de goederen te vrijwaren, onder voorbehoud van normale slijtage, ouderdom of overmacht en (e) bij te dragen in de schulden van de boedel in verhouding tot de waarde van het gebruik of genot.

Einde

Misbruik en afstand van recht zijn gronden van beëindiging die het ouderlijk vruchtgenot deelt met het gemeenrechtelijk vruchtgebruik.

Verschillen

Lasten

De wetgever heeft bijzondere lasten opgelegd in het kader van het ouderlijk vruchtgenot die veel verder gaan dan de lasten van de vruchtgebruiker. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het specifieke karakter van het ouderlijk vruchtgenot als onderdeel van het ouderlijk gezag.

Zo zijn de ouders verplicht tot (a) het instaan voor levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen; (b) de betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen, inbegrepen de vervallen nog niet vereffende interesten bij het openvallen van het vruchtgenot en (c) de begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.

Bovendien moeten de ouders, in tegenstelling tot de vruchtgebruiker, ook de grove herstellingen uitvoeren tijdens de duur van het vruchtgenot. Op het einde van het vruchtgenot kunnen de ouders een vergoeding eisen ten belope van maximaal de meerwaarde die het goed als gevolg van de grove herstellingen heeft gekregen.

Beschikking

Het ouderlijk vruchtgenot is niet vatbaar voor vervreemding,  beslag, hypotheek- of pandvestiging. Goederen van minderjarige kinderen zijn dus beschermd tegen schuldeisers van de ouders. Beslag op de inkomsten van het vruchtgenot door schuldeisers van de ouders is slechts mogelijk voor zover deze inkomsten niet hoeven gebruikt te worden voor de verplichte lasten.

Bemerk dat een vruchtgebruiker wel het vruchtgebruik kan vervreemden, een hypotheek kan laten vestigen of beslag kan laten leggen.

Einde

Kenmerkend voor het ouderlijk vruchtgenot is de beëindiging ervan bij de meerderjarigheid, ontvoogding of adoptie van het kind. Specifieke gronden van beëindiging van het recht op vruchtgenot zijn onwaardigheid, de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen vastgesteld door de rechtbank, pleegvoogdij en de ontzetting uit het ouderlijk gezag. Weet ook dat er geen sprake is van ouderlijk vruchtgenot voor die ouder die niet belast is met het goederenbeheer.

Conclusie

Hoewel op het ouderlijk vruchtgenot bepaalde beginselen van het gemeenrechtelijk vruchtgebruik van toepassing zijn, kent het een autonome regeling. Het ouderlijk vruchtgenot is een recht met een aantal bijzondere uitsluitingen, verplichtingen en lasten.

Zie ook: A. VAN SINAY, 'Het ouderlijk vruchtgenot - een kritische analyse', Brussel, Intersentia, Cahiers 2022, 110 p.


Bijverdienen, what's in a name?

Bijverdienen, what’s in a name? Wil je graag iets bijverdienen? En weet je niet goed welke formule het meest geschikt is voor jou? Flexi-job werknemer, zelfstandig in bijberoep, een studentenjob of een student-zelfstandige? Of begrijp je het verschil tussen deze vier niet helemaal goed? Wij leggen de begrippen, de voorwaarden en de verschillen beknopt uit.

Begrippen

  • Een flexi-job werknemer is een werknemer die graag iets wil bijverdienen in de horeca of detailhandel (kapper, kledingwinkel, fitness, bakker, slager…). 
  • Een zelfstandige in bijberoep is een persoon die bovenop het werk in loondienst graag iets wil bijverdienen door een zelfstandige activiteit uit te voeren, zonder dus afhankelijk te zijn van een werkgever. 
  • Een jobstudent is een student die voltijds dagonderwijs volgt en na de schooluren, in het weekend of tijdens vakantieperiodes graag iets wil bijverdienen. 
  • Een student zelfstandige is een student die ambities heeft om een bedrijf te starten en als student al iets wil bijverdienen door te werken aan een eigen onderneming. Je werkt dus niet onder het gezag van een werkgever. 

Bij alle vier deze begrippen wil je graag bijverdienen, maar oefen je dus reeds een hoofdactiviteit uit, zijnde: studeren of een job in loondienst. Dit onder voorbehoud van een aantal uitzonderingen. 

Voorwaarden

Als flexi-job werknemer moet je minstens 4/5e werken bij een andere werkgever om daarnaast aan de slag te kunnen gaan in een detailhandelszaak. Ook gepensioneerden komen in aanmerking voor een flexi-job. Er staat geen limiet op het aantal flexi-job uren dat je kan presteren, behalve bij gepensioneerden onder de 65 jaar. Als werkgever kan je een flexi-job werknemer dus voor een onbeperkt aantal uren inzetten. 

Als zelfstandige in bijberoep moet je minstens halftijds werken als loontrekkende en dit minstens 235 uur per kwartaal (berekend op een 38u-week). Ben je ambtenaar of een statutair benoemd leraar? Dan liggen de voorwaarden iets anders. Een ambtenaar moet eveneens minstens halftijds aangesteld zijn en deze activiteit over 200 dagen uitoefenen. Een statutair benoemd leraar moet dan weer minstens voor 60% tewerkgesteld zijn. Als je een vervangingsinkomen hebt, kan je onder bepaalde voorwaarden ook in aanmerking komen voor een statuut als zelfstandige in bijberoep. 

Als jobstudent moet je minstens 16 jaar oud zijn en kan je maximaal 475 uur per jaar werken. Je kan deze uren vrij inplannen, maar dit dient steeds na de schooluren, tijdens weekenddagen of vakantieperiodes te zijn. Als werkgever kan je een jobstudent maximaal 12 maanden ononderbroken aan het werk zetten, nadien mag je geen studentenovereenkomst meer afsluiten.

Als student zelfstandige ben je tussen de 18 en 25 jaar.  Bovendien moet je ingeschreven zijn bij een erkende onderwijsinstelling en dit voor minstens 27 studiepunten per jaar of 17 lesuren per week. Je moet ook regelmatig lessen volgen en deelnemen aan examens. 

Financieel (voor 2022)

Als flexi-job werknemer verdien je minimaal 11,58 euro per uur. Dit is 10,75 euro loon en 0,83 (7,67%) euro vakantiegeld. Uiteraard kan je altijd proberen een hoger loon te onderhandelen met je werkgever. Op een flexi-job betaal je geen sociale bijdragen en ook geen belastingen. Je brutoloon is dus gelijk aan je nettoloon. Aangezien je dit loon dus niet opneemt in je belastingbrief loop je met andere woorden ook geen risico om in een hogere belastingschijf terecht te komen. Als werkgever betaal je voor een flexi-job werknemer enkel een werkgeversbijdrage van 25%. 

Als zelfstandige in bijberoep bepaal je zelf jouw tarieven. Hoeveel je werkt en verdient is niet geplafonneerd, maar je betaalt wel meer bijdragen naargelang je meer verdient. Dit komt omdat je inkomsten van je zelfstandige activiteit bovenop de inkomsten van je hoofdberoep worden geteld, waardoor je in een hogere belastingschijf valt. Om deze bijdragen zo laag mogelijk te houden, breng je dus best zoveel mogelijk verantwoorde kosten in rekening.

Echter betaal je in bijberoep wel veel lagere sociale bijdragen dan een zelfstandige in hoofdberoep, aangezien je mee geniet van de sociale zekerheid van je hoofdactiviteit. Daarom wordt er eerder van een ‘solidariteitsbijdrage’ gesproken, die berekend wordt op basis van je werkelijke inkomen. In tegenstelling tot zelfstandige in hoofdberoep, is er in bijberoep dus ook geen minimumbijdrage. Bovendien ben je zelfs helemaal vrijgesteld van sociale bijdragen als je jaarlijks belastbaar inkomen als zelfstandige in bijberoep onder de grens van 1.621,72 euro ligt. Tot slot heb je ook éénmalige opstartkosten van 162,68 euro. Dat bedrag bevat de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen en de aanvraag en activatie van je btw-nummer. 

Als jobstudent verdien je als 16-jarige minimaal 7,80 euro per uur. Dit uurloon stijgt naarmate de leeftijd omhoog gaat. In onderling overleg met de werkgever kan je natuurlijk altijd een hoger loon proberen onderhandelen. Als jobstudent moet je geen belastingen betalen, tenzij je netto belastbaar inkomen op jaarbasis hoger is dan 13.242,86 euro. Let op, indien je inkomen gelijk of hoger is dan dit bedrag, lopen je ouders het risico om kinderbijslag te verliezen. Als werkgever betaal je voor een jobstudent niet de gewone werkgeversbijdrage, maar een ‘solidariteitsbijdrage’ van 8,13%. Hiervan is 5,42% ten laste van de werkgever en 2,71% ten laste van de student.  Het eerste en tweede kwartaal van het jaar wordt erbij de werkgever ook nog een bijdrage van 0,01% geind voor de financiering van het Asbestfonds.  

Als student zelfstandige bepaal je net als een zelfstandige in bijberoep zelf jouw tarieven. Wanneer je als student wil ondernemen, scheelt dit statuut een grote hap in je portemonnee. Indien je netto belastbaar inkomen, na aftrek van beroepskosten, jaarlijks lager is dan 14.658,44 euro betaal je immers geen of beperkte sociale bijdragen. Let ook hier op het risico om kinderbijslag te verliezen. 

Administratie

Als flexi-job werknemer dien je zelf weinig formaliteiten in orde te brengen. Wel dient er een schriftelijke raamovereenkomst te zijn tussen jou en de werkgever. Desgelijks hoort er ook een arbeidsovereenkomst te zijn tussen jou en de werkgever, hoewel deze zowel mondeling als schriftelijk mag zijn. Daarnaast moet de werkgever ook in orde zijn met de DIMONA (Déclaration Immédiate/Onmiddellijke Aangifte). Dit is het elektronische bericht waarmee de werkgever elke indiensttreding en uitdiensttreding van een werknemer aangeeft bij de RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid).

Als zelfstandige in bijberoep ben je verplicht een ondernemingsnummer aan te vragen en je aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. De aanvraag en activatie van je ondernemingsnummer vereisen een kleine bijdrage. De aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds daarentegen is volledig gratis. Afhankelijk van de activiteiten die je uitvoert in bijberoep kan je btw-plichtig zijn. In dat geval moet je verplicht aan een aantal zaken te voldoen:

  • Je btw-tarief bepalen en doorrekenen aan je klanten. 
  • Elk jaar voor 31 maart een klantenlisting indienen. Dit is een lijst met alle klanten aan wie je het voorbije jaar goederen of diensten leverde. 
  • Een periodieke btw-aangifte indienen bij de overheid. Afhankelijk van je omzet is dit maandelijks of per kwartaal. 

Als jobstudent heb je net als een flexi-job werknemer het voordeel dat je zelf weinig administratief in orde moet brengen. Wel dient er een schriftelijke studentenovereenkomst te zijn tussen jou en de werkgever. In feite is dit gewoon een arbeidsovereenkomst. Eveneens moet de werkgever ook een DIMONA aangeven. 

Als student zelfstandige draag je dezelfde verplichtingen dan een zelfstandige in bijberoep. Je bent dus eveneens verplicht om een ondernemingsnummer aan te vragen, je in te schrijven bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen en je aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Ook hier hangen de aard van je activiteiten ervan af of je al dan niet btw-plichtig bent.

Conclusie

Bijverdienen, what’s in a name? Je kan bijverdienen als flexi-job werkgever, zelfstandige in bijberoep, jobstudent of student zelfstandige. 

Welke van deze vier mogelijkheden het meest geschikt is voor jou, hangt dus af van je hoofdactiviteit en je intentie. Houd per statuut zeker de voorwaarden in de gaten om na te gaan waarvoor je al dan niet in aanmerking komt. Ben je van plan om in een detailhandelszaak te werken dan is flexi-job een interessante formule. Heb je de intentie om aan een eigen onderneming te bouwen? Dan kies je best voor de formule als student-zelfstandige of zelfstandige in bijberoep. Houd als student wel zeker je jaarlijks netto belastbaar inkomen in de gaten. 

Wil je graag bijverdienen? Of heb je nog meer vragen over één van deze statuten? Contacteer aternio vrijblijvend. Wij staan klaar om je richting een succesvolle toekomst te begeleiden!


huurindexatie

Gedeeltelijk verbod op huurindexatie voor niet-energiezuinige woningen

Het Vlaams nooddecreet van 3 oktober 2022 beperkt de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten. Het verbod tot huurindexatie beperkt zich tot die woningen die als niet kwaliteitsvol en niet-energiezuinig kwalificeren. Er is met andere woorden geen sprake van een algemene bevriezing van de huurindexatie.

Drijfveer

De stijgende prijzen (als gevolg van de hoge inflatie) zorgen ervoor dat geïndexeerde huurprijzen gevoelig hoger liggen dan de huurprijzen van het jaar voordien. De huurders ervaren bovendien ook de druk van de hoge energieprijzen. Omdat algemeen blijkt dat huurders gemiddeld minder vermogend zijn dan eigenaar-bewoners zijn zij extra getroffen door de oplopende prijzen en duurdere woonkosten. Uit onderzoek blijkt dat huurders meer gehuisvest zijn in kwalitatief minder goede en minder energiezuinige woningen, waardoor de energiekosten nog hoger oplopen. Het nooddecreet zorgt daarom voor een gedifferentieerd stelsel van tijdelijke bevriezing van de indexering van de huurprijzen.

Welke woningen?

Het decreet is uitsluitend van toepassing op huurovereenkomsten voor hoofdverblijven. Andere huurovereenkomsten, denk hierbij aan studentenhuur, zijn niet geviseerd. Daarenboven is het verbod op huurindexatie beperkt tot huurovereenkomsten die in werking zijn getreden voor 1 oktober 2022. Bij huurovereenkomsten die inwerking zijn getreden vanaf 1 oktober 2022 kan de verhuurder wel degelijk indexeren op de eerste verjaardag.

Belangrijk is dat de mogelijkheid tot indexatie is gekoppeld aan het gerealiseerde energiepeil van de huurwoning. Het label van het energieprestatiecertificaat (EPC) is hierin bepalend.

EPC en indexering

Voor huurwoningen die een energielabel A+, A, B of C hebben blijft de mogelijkheid tot indexering behouden. Huurwoningen met label E of F en woningen waarvan het energiepeil niet bekend is, zijn sinds 1 oktober 2022 gedurende één jaar uitgesloten van de mogelijkheid tot indexatie. Voor huurwoningen met energielabel D is de indexeringsmogelijkheid gedurende één jaar beperkt tot 50%.

Om te vermijden dat de huurprijsindexatie na verloop van één jaar opnieuw ten volle speelt, zal voor de huurwoningen zonder EPC en voor woningen die over het label D, E of F beschikken, vanaf 1 oktober 2023 rekening worden gehouden met een correctiefactor. De berekening en de passende correctiefactor zijn terug te vinden in het decreet.

Bestraffing

De gedeeltelijke bevriezing van de huurindexatie enerzijds en de toepassing van een correctiefactor vanaf 1 oktober 2023 anderzijds zijn niet meer of niet minder dan een bestraffing van verhuurders van niet-energiezuinige woningen.

Hoewel het hebben van een EPC sinds 2009 verplicht is zijn er wettelijke uitzonderingen voor huurovereenkomsten van voor 2009 en voor overeenkomsten waarvoor geen publiciteit is gevoerd. Het nooddecreet biedt echter geen uitweg voor verhuurders die zich in deze uitzonderingsgevallen bevinden. Als deze verhuurders willen indexeren zit er niets anders op dan alsnog een EPC aan te vragen en te hopen dat het label goed is.

Na het verkrijgen van een gunstig label kan de verhuurder in de periode tussen 1 oktober 2022 en 30 september 2023 alsnog overgaan tot indexatie conform de regels vastgelegd in het decreet. Met dien verstande dat de verhuurder geen drie maanden (zoals in principe is bepaald in het woninghuurrecht) kan teruggaan in de tijd, de huurwoning beschikte op dat moment immers nog niet over een gunstig EPC-label.

Conclusie

Het decreet heeft een dubbel doel:  de betaalbaarheid van huurwoningen te verzekeren en eigenaars aan te moedigen om de energetische prestaties van de huurwoningen  te verbeteren. Met het 'éénmalige en uitzonderlijke' (gedeeltelijk) verbod op indexatie voor huurwoningen zonder EPC-label of woningen met een ander label dan A+, A, B of C, koppelt de decreetgever onverbloemd de woningkwaliteit aan de indexering van de huurprijs.

Als het EPC-label verbetert of als een goed EPC-label wordt verkregen, kan de verhuurder in de periode tussen 1 oktober 2022 en 30 september 2023 alsnog overgaan tot huurindexatie conform de regels vastgesteld in het decreet. Voor de huurwoningen zonder EPC en voor woningen die over het label D, E of F beschikken, zal vanaf 1 oktober 2023 rekening worden gehouden met een correctiefactor voor het bepalen van de huurindexering.


zonne en warmte installaties

Tijdelijke btw-verlaging voor zonne en warmte installaties

Sinds 1 april 2022 geldt een tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor zon en warmte installaties. Dit is een verlaging van 21% naar 6% voor de installatie van zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen. Dit voor alle woningen die jonger zijn dan 10 jaar, zoals nieuwbouwwoningen en woningen die na afbraak heropgebouwd zijn. (KB van 27 maart 2022)

Voor woningen ouder dan 10 jaar bestaat al langer het verlaagde 6% btw-tarief. Niettemin onderging deze regeling sinds 1 januari 2022 ook een kleine wijziging. Dit betreft een verschuiving van verantwoordelijkheid van leverancier naar klant. Meer informatie vindt u in een andere blog.

Tijdelijke periode voor btw-verlaging

De btw-verlaging naar het 6%-tarief is slechts een tijdelijke gunstmaatregel. Zo zal de verlaging alleen toepasbaar zijn voor de installatie van zonnepanelen, warmtepompen en zonneboilers in de periode tussen 1 april 2022 tot en met 31 december 2023.

Merk op dat het hier specifiek gaat over de levering en installatie van deze goederen. Het aankopen van een nieuwe woning mits inbegrip van zonnepanelen en/of warmtepomp en/of zonneboiler is immers wel onderworpen aan de volle 21% btw.

‘Levering en installatie’ worden hier dan ook bestempeld als werken in onroerende staat zoals in artikel 19 §2, lid twee, van het btw-wetboek is omschreven.

Hieronder de voorwaarden waaraan u moet voldoen om van deze gunstmaatregel te genieten.

Eindverbruiker

Een eerste voorwaarde is dat de leverancier alle handelingen, met betrekking tot levering en installatie, rechtsreeks moet verstrekken en factureren aan de eindverbruiker. Dit omvat voornamelijk privéwoningen van particulieren waarbij de eindverbruiker bijvoorbeeld als eigenaar, huurder of vruchtgebruiker fungeert.

Privéwoning

Een tweede voorwaarde omhelst het private kenmerk. De woning moet namelijk uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning dienst doen. Indien dit niet het geval is, geldt de gunstmaatregel niet. Merk wel op dat ook vennootschappen aanspraak kunnen maken op deze maatregel: Zij die immers in het bezit zijn van onroerende goederen, bestemd voor private bewoning (zoals verhuur), kunnen ook genieten van de verlaging.

Leeftijd woning

De derde voorwaarde kwam eerder al aan bod, met name de leeftijd van de woning. Deze dient jonger dan 10 jaar te zijn met inbegrip van nieuwbouwwoningen en woningen heropgebouwd na afbraak.

Uitstoot

Een vierde voorwaarde betreft het technische karakter van de installatie, namelijk: de referentienormen inzake uitstoot. Het streefdoel is immers om emissiearme verwarmingssystemen met een hoog rendement te installeren. De overgrote meerderheid van de bestaande zonneboilers en warmtepompen op de markt hebben nauwelijks of geen uitstoot. Bijgevolg voldoen de meeste installaties op de markt dan ook aan deze voorwaarde. Echter blijkt de slechtste leerling in de klas de ‘hybride warmtepomp’ te zijn. Deze is daarom sinds 1 juli 2022 uitgesloten van de tariefverlaging.

De concrete normering naar uitstoot zijn, voor de liefhebbers, terug te vinden in bijlage V bij Verordening (EU) 2015/1189 van de Commissie en in bijlage V bij Verordening (EU) 2015/1185 van de Commissie. Meer specifiek moet aan de installatie een EU-energielabel zijn toegekend waaruit blijkt dat is voldaan aan het criterium van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad.

Vermelding op factuur

Tot slot is er de vijfde en laatste voorwaarde inzake de correcte factuurvermelding. Deze dient sinds 1 april 2022 als volgt te luiden:

“Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat
(1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat minder dan tien jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken,
(2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt en
(3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten."

Conclusie

Samengevat geldt sinds 1 april 2022 tot en met 31 december 2023 een tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor zonne en warmte installaties, meer specifiek voor de levering en installatie van zonnepanelen, warmtepompen en zonneboilers. Om van dit verlaagd tarief te kunnen genieten, gelden verscheidene voorwaarden. Met name rechtstreekse facturatie aan de eindverbruiker, het private karakter van de woning, ouderdom van de woonst, de emmissienorm van het toestel en tot slot de correcte vermelding op de factuur.

U kan steeds bij aternio terecht indien u vragen hebt of bijkomende informatie wenst over deze of andere btw-regels.


Niet getrouwd met de boze wolf: het toekenningsbeding

Trouwen onder het stelsel van scheiding van goederen klinkt helaas nog al te vaak als kil en afstandelijk. Toch hoeft dit niet zo te zijn. Het is een stelsel met heel wat mogelijkheden waarbij tal van huwelijksvoordelen kunnen worden toegekend. Door het inlassen van uitdrukkelijke bedingen in de huwelijksovereenkomst kunnen namelijk voordelen worden bekomen. In deze bijdrage belichten we het in de praktijk minder toegepaste toekenningsbeding voor goederen die exclusief aan één echtgenoot toebehoren. Laat ons mee de mythe helpen ontkrachten dat een scheiding van goederen gelijk staat aan trouwen met een hebzuchtige boze wolf.

Huwelijksvoordelen: wat zijn dat?

Het zijn voordelen, expliciet opgenomen in de huwelijksovereenkomst, die verkregen worden uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het huwelijksstelsel en die een duidelijk onderdeel zijn van het gekozen stelsel. Dergelijke voordelen zijn nooit een civiele schenking, toch kan er mogelijk sprake zijn van inkorting. Er zijn immers plafonds aan huwelijksvoordelen in het geval er gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen zijn (art. 2.3.5.7 en 2.3.5.8. BW).

Bij plafondoverschrijding behandelt de wetgever de huwelijksvoordelen, minstens erfrechtelijk, alsof het om een schenking gaat. Alle huwelijksvoordelen tot aan deze plafonds zijn volkomen én blijven onaantastbaar voor de kinderen. Ondanks een eventueel overstijging zijn en blijven de voordelen hoe dan ook huwelijksvoordelen.

Ingeval er gemeenschappelijke kinderen zijn, kan er inkorting zijn voor het aandeel boven de helft in waarde van de tegenwoordige (voorhuwelijkse) goederen of toekomstige goederen verkregen voor of tijdens het huwelijk door erfenis, schenking of testament. De andere helft en de aanwinsten zijn reservebestendige huwelijksvoordelen.

In aanwezigheid van niet-gemeenschappelijke kinderen zijn de huwelijksvoordelen reservebestendig zolang ze niet meer dan de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde aanwinsten toekennen aan de andere echtgenoot. Het surplus is bijgevolg vatbaar voor inkorting.

Voorbeelden van conventionele huwelijksvoordelen bij scheiding van goederen zijn:

  • het beding van inbreng waarbij één of beide echtgenoten goederen in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) brengen;
  • het verblijvingsbeding, niet zelden aangevuld met een keuzebeding, dat bij vereffening en verdeling van het huwelijksstelsel goederen toekent die in onverdeeldheid aan beide echtgenoten toebehoren; of
  • het toekenningsbeding, eventueel ook met opties,  dat bij vereffening en verdeling goederen toekent die exclusief toebehoren aan de echtgenoot-eigenaar.

Toekenningsbeding

Echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen kunnen m.a.w. voordelen bedingen inzake goederen die exclusief toebehoren aan één van hen. Het voordeel van het toekenningsbeding is dat deze goederen tijdens het huwelijk in het bezit blijven van de echtgenoot-eigenaar. In tegenstelling tot het TIGV behoren de betrokken goederen niet in onverdeeldheid toe aan de echtgenoten. Pas bij vereffening en verdeling van het huwelijksstelsel zullen ze finaal bij de andere echtgenoot terechtkomen. Het is perfect mogelijk om het toekenningsbeding optioneel te maken. Denk bijvoorbeeld aan de keuze van de langstlevende echtgenoot in volle eigendom en/of in vruchtgebruik, voor de geheelheid of voor bepaalde percentages van alle of van bepaalde goederen, waarbij de keuze voor ieder goed verschillend kan zijn.

Net omdat de echtgenoot-eigenaar over de volle beschikkingsbevoegdheid blijft beschikken, zijn er een aantal knipperlichten.

Het is namelijk perfect mogelijk dat de eigenaar de goederen tijdens het huwelijk spontaan (of gedwongen) verkoopt of wegschenkt. Om die reden is het nuttig om te voorzien in een clausule van zaakvervanging of een bepaling waardoor de andere echtgenoot aanspraak kan maken op de waarde van de goederen. Het kan ook aangewezen zijn om in een verrekenregeling te voorzien ingeval de andere echtgenoot financiële of andere bijdragen heeft geleverd. Idem dito voor wat betreft een passiefregeling met betrekking tot de openstaande schulden die verband houden met de toegekende goederen.

Door het opnemen van dergelijke clausules onderbouwen de echtgenoten zonder enige twijfel de kwalificatie van het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel. De bijkomende regelingen inzake het beding zorgen voor de duidelijke integratie en coherentie in het huwelijksvermogensstelsel.

Hoe zit het fiscaal?

De Vlaamse Belastingadministratie (Vlabel) erkent alvast het bestaan van een toekennings- of toebedelingsbeding. De voorafgaande beslissing 21018 van 15 maart 2021 laat hierover niet de minste twijfel. De burgerrechtelijke kwalificatie van een dergelijk beding wordt ook fiscaal als een niet-schenking aanvaard, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

Op het verkregen huwelijksvoordeel wordt niet alleen geen schenkbelasting geheven maar ook geen erfbelasting. Het voordeel is namelijk geen erfrechtelijke verkrijging vermits de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat.

Een toekenningsbeding is echter een overeenkomst onder bezwarende titel van een onverdeeld deel en kan aldus worden belast. Het gevolg hiervan is dat Vlabel op de overdracht van onverdeelde onroerende goederen registratiebelasting, i.e. het verkooprecht, zal heffen. Indien de verrichting daarentegen betrekking heeft op roerende goederen, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

Het blijft wel opletten voor de kwelduivel van fiscaal misbruik. Vlabel kan elke overeenkomst, gesloten vanaf 1 juni 2012, immers aftoetsen aan de antimisbruikbepalingen. Er is geen fiscaal misbruik indien er voldoende niet-fiscale motieven ten grondslag liggen aan het beding. Vlabel bekijkt dit met (te) strenge blik. De belastingpraktijk wijst op fiscaal misbruik bij bedingen in de huwelijksovereenkomst waarbij de onroerende goederen niet zijn betrokken. Wie geen fiscaal risico wil lopen onderwerpt alle goederen best aan eenzelfde regeling.

The way to go is alleszins om de niet-fiscale motieven voor het gekozen huwelijksstelsel en het toekenningsbeding, of enige ander beding, op te nemen in de huwelijksovereenkomst. De keuze voor het stelsel van scheiding van goederen is meestal ingegeven vanuit de bescherming die het stelsel biedt inzake mogelijk verhaal van schuldeisers en de gewaarborgde autonomie inzake het bestuur en beheer van de eigen goederen. Voor het toekenningsbeding lijkt het hoofdmotief allicht de bezorgdheid om de langstlevende echtgenoot te beschermen bij overlijden.

Conclusie

Het opnemen van een toekenningsbeding in een huwelijksovereenkomst kan nuttig zijn. Het biedt de mogelijkheid, om vanuit de bezorgdheid voor het welzijn van de langstlevende echtgenoot, bij vereffening en verdeling van het huwelijksstelsel eigen goederen toe te kennen op een civielrechtelijke en fiscaal interessante manier. Tot het overlijden of bij echtscheiding blijven deze goederen alleszins onder het autonoom bestuur en beheer van de echtgenoot-eigenaar.  De redactie van een toekenningsbeding, meer algemeen ook deze van andere bedingen, vereist de nodige zorg teneinde de kwalificatie als huwelijksvoordeel veilig te stellen.

aternio adviseert u graag bij uw planning.