Na de “Deense zaken”: hoe fiscale aanval op holdingstructuren counteren?
Op 26 februari 2019 oordeelde het Europees Hof van Justitie in twee baanbrekende arresten dat er sprake was van fiscaal misbruik bij toepassing van de Europese Moeder-Dochter richtlijn en Interest & Royalty richtlijn.
Deense zaken
Concreet ging het in beide zaken telkens om een Deense vennootschap (vandaar de “Deense zaken”), aangehouden door een vennootschap in een andere Europese lidstaat die op haar beurt werd aangehouden door een niet–Europese vennootschap.
Wanneer dividenden worden opgestroomd vanuit de Deense vennootschap naar de Europese tussenvennootschap (en vervolgens naar de niet-Europese vennootschap) is er in principe geen Deense bronheffing verschuldigd, gelet op de toepassing van de vrijstelling uit de Moeder-Dochterrichtlijn.
Het Europees Hof van Justitie besliste er echter anders over. De belastingplichtigen maken volgens haar gebruik van pure doorstroomvennootschappen en complexe juridische constructies enkel en alleen om Deense bronheffing te kunnen ontwijken.
Concrete argumenten Hof
An sich is er niks onwettig aan het -rechtmatig- oprichten en gebruiken van een ‘holdingvennootschap’.
Niettemin haalt het Hof van Justitie in haar rechtspraak (nieuwe) argumenten aan om te onderschrijven dat het in casu weldegelijk om fiscaal misbruik ging:
- het korte tijdsbestek waarbinnen de dividenden quasi volledig zijn doorgesluisd;
- de “uiteindelijk gerechtigde” van de dividenden zijn telkens entiteiten die niet konden genieten van de vrijstelling van de Richtlijn;
- de tussenvennootschap kon niet vrij over de ontvangen gelden beschikken.
Volgens het Hof werd de vrijstelling van Deense bronheffing daarom terecht geweigerd door de fiscus wegens oneigenlijk gebruik van de vrijstellingsregel.
Algemene regels voor fiscaal misbruik
Een correcte interpretatie en analyse van de Europese regels inzake fiscaal misbruik uit de richtlijn is hier aan de orde.
Vooreerst, er kan maar sprake zijn van misbruik als de belastingplichtige handelt in strijd met het doel van de betrokken regel (objectief element) en uit een geheel van objectieve elementen blijkt dat het wezenlijke doel van de transactie bestaat in het bekomen van een belastingvoordeel (subjectief element).
Aan deze voorwaarden is voldaan wanneer kunstmatige constructies worden opgezet die geen verband houden met de economische realiteit en zuiver bedoeld zijn om belasting te ontwijken. Wanneer een belastingplichtige een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent in een andere lidstaat via een duurzame vestiging, handelt zij dus niet in strijd met het doel van de richtlijn, ook al betaalt zij hierdoor minder belastingen.
Wat doet België?
In praktijk blijkt dat nu heel wat lokale belastingautoriteiten – ja, ook de Belgische – de “Deense zaken” gaan gebruiken als pasmunt om de aanval op holdingstructuren in te zetten.
Ook de Belgische Rulingcommissie kreeg na de Deense zaken heel wat vragen over de interpretatie van het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ van een dividend.
In diverse fiscale geschillen oordeelde de Belgische fiscus reeds dat een ‘uiteindelijk gerechtigde’ van een dividend die persoon is die de economische vruchten van de deelneming opstrijkt en die de macht heeft om hierover te beschikken. Zij past aldus een “substance–over–form” benadering toe overeenkomstig de "Deense zaken".
Conclusie - Hoe een aanval counteren?
Het zal er in een geschil steeds op aankomen om te kunnen aantonen dat een vennootschap voldoende ‘substantie’ heeft en de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is van het dividend om de fiscale vrijstelling van de richtlijn te kunnen claimen.
Wanneer een dividend ontvangen wordt van of uitgekeerd wordt aan een 'lege doos' die geen enkele economische relevantie heeft in de groep, en enkel als doorgeefluik dient, zou de fiscus wel eens kunnen oordelen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de richtlijn.
Holdings zijn per definitie vennootschappen die zich toeleggen op het beheer van activa en weinig activiteiten ontplooien. Dat heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie ook bevestigd.
Indien de vennootschap geldig is opgericht, daadwerkelijk bestaat, geen lege doos of postbus is, maar over de nodige materiële en personele middelen ('substance') beschikt om haar doel te verwezenlijken, zal zij aan de de economische realiteit beantwoorden.
Ook met een uitgekiende dividendpolitiek binnen de groep kan men een discussie met de fiscus over het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ counteren.
BRON: T.F.R., 2021/10, nr. 602 “Deense zaken: retroactiviteit vs. Rechtszekerheid” en Internationale Fiscale Actualiteit 2023/01 “Post-Danish cases beneficial owner test: “mama is de baas (of niet)?!”
UBO terug voor iedereen consulteerbaar?
Zoals u intussen al genoegzaam weet zijn alle vennootschappen, vzw’s, stichtingen, trusts, fiducieën en andere soortgelijke constructies gehouden tot identificatie van hun uiteindelijke begunstigden. De zogenaamde "Ultimate Beneficial Owners" moeten worden opgenomen in het UBO-register.
In de eerste plaats is het dé perfecte tool voor belastingautoriteiten om transparante info te verzamelen van de desbetreffende entiteiten. Ook voor bepaalde vrije beroepen zoals notarissen, advocaten, accountants is het een handig hulpmiddel om aan hun antiwitwasverplichtingen te voldoen.
Nu bleek algauw dat eigenlijk 'ieder lid van de bevolking’ het UBO-register kon inkijken. Dus ook nieuwsgierige burgers die totaal geen uitstaans hebben met de betreffende entiteit. Dit deed - geheel terecht - serieuze vragen rijzen over het recht op privacy, en wel tot bij het Europees Hof van Justitie.
Rechtspraak Hof van Justitie
Op 22 november 2022 (C 27/20) en C/601/20) deed het Hof uitspraak over de uitwerking van het UBO-register in Luxemburg. Concreet vroeg een vennootschap én een uiteindelijke begunstigde aan een Luxemburgse rechtbank om de onbeperkte toegang voor het grote publiek te gaan beperken op grond van de schending van hun privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Uiteindelijk kwam de zaak via een prejudiciële vraag tot bij het Hof.
Vermits iedereen via het internet zomaar toegang kon hebben tot het UBO-register, ook al hebben zij geen reden die verband houdt met de door het UBO-register nagestreefde doelstellingen, oordeelde het Hof dat er inderdaad een schending was van het recht op bescherming van het privéleven en persoonsgegevens.
Publieke toegang tijdelijk ‘on hold’
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft België - naast Luxemburg en andere lidstaten van de EU – op 24 november 2022 maatregelen getroffen zodat het UBO-register niet meer consulteerbaar was door 'het grote publiek'. Let wel, u bent nog steeds wettelijk verplicht om de uiteindelijke begunstigde van uw entiteit te identificeren. Op dat vlak verandert er helemaal niks.
Intussentijd werd door de FOD Financiën naarstig gezocht naar een werkbare oplossing om aan de Europese rechtspraak te kunnen voldoen. Die (tussen)oplossing lijkt er nu te zijn gekomen.
Wetsaanpassing
Op 17 februari 2023 verscheen immers een aanpassing van de Antiwitwaswetgeving in het Belgisch Staatsblad. Voortaan zal iedere natuurlijke of rechtspersoon die toegang wenst tot het UBO-register, hiervoor een “legitiem belang” moeten aantonen.
Uiteraard stelt zich onmiddellijk de vraag wat we moeten verstaan onder een “legitiem belang”.
Legitiem belang
Een KB, eveneens van 17 februari 2023, verduidelijkt wanneer iemand over een dergelijk legitiem belang beschikt. De aanvrager in kwestie moet aantonen dat hij/zij een activiteit uitoefent die verband houdt met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten.
In praktijk zal de toegang voor het grote publiek dus erg beperkt zijn. Personen die niet betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding, hebben geen legitiem belang en krijgen dus ook geen toegang. Een groot deel van de actoren die wel betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding hadden reeds toegang tot het register, denk hierbij aan notarissen, banken, accountants enz.
Tussenoplossing
In afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan deze nieuwe wettelijke bepalingen, kunnen raadplegingsverzoeken per e-mail worden verzonden naar het adres ubobelgium@minfin.fed.be.
Hervorming wettelijk pensioen: gevolgen voor premieaftrek IPT
Sinds midden 2021 is het wettelijk pensioen voor zelfstandigen opgetrokken in het kader van de harmonisatie van de pensioenrechten voor werknemers en zelfstandigen. Hoera! Toch bleek er al snel een kleine domper op de feestvreugde voor bedrijfsleiders: de vennootschap kan hierdoor immers minder pensioenpremies van een IPT (Individuele Pensioentoezegging) (of groepsverzekering) aftrekken, gelet op de 80%-regel. Gelukkig heeft de fiscus in een tijdelijke tolerantie voorzien.
Nog niet volledig mee? We zetten alles hierna graag nog even op een rijtje.
Wat is een IPT?
Een zelfstandige moet niet rekenen op royaal wettelijk pensioen, dat is algemeen geweten. Daarom is het verstandig om naast het wettelijk pensioen, ook zelf nog te voorzien in een aanvullend pensioen. Vandaar dat veel zelfstandigen die hun activiteit uitoefenen via een vennootschap, i.e. bedrijfsleiders, een aanvullend pensioen opbouwen binnen een IPT. Er zijn meerdere boni: de vennootschap betaalt de premies én er zijn fiscale voordelen voor zowel bedrijfsleider als vennootschap.
Het verschil tussen een IPT en een groepsverzekering zit in het individueel karakter versus het groepskarakter. Bij een groepsverzekering moet iedereen verplicht aansluiten, wat tot gevolg heeft dat het minder flexibiliteit geeft naar inhoud en waarborgen.
IPT en 80%-regel
De premies van uw IPT zijn dus fiscaal aftrekbaar in uw vennootschap. U moet voor de aftrekbaarheid echter wel steeds rekening houden met een fiscale grens, de zogenaamde ‘80%-regel’. Dit betekent dat uw wettelijk en aanvullend pensioen samen niet hoger mogen zijn dan 80% van uw normaal brutoloon van het laatste jaar. Oftewel: aanvullend pensioen ≤ (80% van het normale bruto jaarloon – geraamd wettelijke pensioen).
Hervorming pensioen
Zoals reeds gezegd, werd het wettelijk pensioen voor zelfstandigen sinds midden 2021 opgetrokken.
Die verhoging van het wettelijk pensioen heeft dus ook gevolgen voor de aftrekbaarheid van de premies van uw IPT. De premies zijn slechts aftrekbaar in de mate dat de ‘80%-regel’ niet wordt overtreden. Met andere woorden, voor de berekening van uw maximaal pensioenkapitaal dient een bedrijfsleider niet alleen rekening te houden met de 80%-grens maar ook met de raming van het wettelijk pensioen.
Raming wettelijk pensioen?
Hoe die raming van dat wettelijk pensioen dan wel moest gebeuren heeft de fiscus ons pas in 2022 laten weten.
Concreet voorziet de circulaire van 31 maart 2022 dat voor de berekening van de 80%-grens het wettelijk pensioen van de bedrijfsleider moet geraamd worden op 50% van het beroepsinkomen, en dit vanaf aanslagjaar 2022. Voor de voorafgaandelijke jaren moet het wettelijk pensioen geraamd blijven op 25% van het beroepsinkomen.
Vraag is waarom de fiscus zich niet baseert op de veel nauwkeuriger raming die te vinden is op MyPension.be. Vermits de fiscus zelf stelt dat "de raming van het wettelijk pensioen een benadering is en dat het bijgevolg toegelaten blijft een bedrag te gebruiken dat nauwer aansluit bij het werkelijk wettelijk pensioenbedrag" staat niks het gebruik van het verwachte wettelijke pensioen zoals vermeld op MyPension.be in de weg.
Door de verhoging van het wettelijk pensioen, bereikt u sneller de 80%-grens, waardoor de ruimte voor fiscale aftrek van de premies uiteraard kleiner wordt.
Grens overschreden?
Gelet op de retroactieve werking van de circulaire vanaf aanslagjaar 2022 (inkomstenjaar 2021), is het goed mogelijk dat uw vennootschap teveel premies heeft gestort en de 80%-regel zo heeft overschreden. Geen paniek! De fiscus voorziet gelukkig in een tolerantie voor de aanslagjaren 2022 en 2023.
Het gedeelte van de premies dat volgens de nieuwe berekeningsregels fiscaal niet aftrekbaar zou zijn, wordt beschouwd als een verworpen uitgave. Het surplus van de premie voor inkomstenjaar 2021 en/of 2022 dient daarbij te worden geboekt als een over te dragen kost en zal worden beschouwd als een voorschot op de premie van inkomstenjaar 2023.
Uitsluitingen
Let wel, de circulaire voorziet enkele uitsluitingen waarvoor de tolerantie uitdrukkelijk niet geldt, namelijk:
- wanneer de 80%-grens overschreden is omwille van een andere reden dan de nieuwe berekeningswijze, bijvoorbeeld een lager brutoloon; of
- voor de contracten die in inkomstenjaar 2021, 2022 of 2023 vervallen; of
- voor het gedeelte van de premie dat betrekking heeft op een backservice, i.e. soort 'inhaalpremie' voor arbeidsjaren uit het verleden, toegepast tijdens de laatste vijf jaren van het pensioencontract.
Conclusie
Zoals zo vaak in de actuele fiscaliteit is meer dan basiswiskunde noodzakelijk. Hoe dan ook zorgt het optrekken van het wettelijk pensioen voor zelfstandige voor een kleine domper op de feestvreugde voor bedrijfsleiders met een IPT (of een groepsverzekering). Voor hen is er minder fiscaal aftrekbare premie in de vennootschap. De tijdelijke tolerantie waarin de fiscus voorziet voor de inkomstenjaren 2021 en 2022 is een pleister op een houten been.
Nieuw verbintenissenrecht: wilsgebreken
Het goedgekeurde wetsvoorstel houdende hervorming van het verbintenissenrecht bevestigt de bestaande wilsgebreken in artikel 5.33 e.v. Burgerlijk Wetboek. Daarnaast doet ook een 'nieuw' wilsgebrek zijn intrede, m.n. "misbruik van omstandigheden". In navolging van onze eerdere blogartikels zetten wij nu ook even de algemene wilsgebreken voor u op een rijtje.
Algemeen
Een wilsgebrek is erop gericht om de toestemming van een contractspartij te beschermen. Een contractspartij kan slechts op geldige wijze akkoord gaan voor zover zij haar wil vrij en bewust kan uiten.
Uitgangspunt is dat een wilsgebrek betrekking moet hebben op een element dat doorslaggevend is voor de contractsluiting. Zo de overeenkomst op doorslaggevende wijze is aangetast door een wilsgebrek speelt de sanctie van relatieve nietigheid. Het is dus enkel de beschermde partij (van wie de vrije en bewuste wil verstoord is) die de nietigheid van de overeenkomst kan inroepen. Let wel, dit is geen verplichting. De beschermde partij kan er perfect voor opteren om de nietigheid niet in te roepen en de overeenkomst aldus te bevestigen.
Zo het wilsgebrek geen betrekking heeft op een doorslaggevend element, speelt de nietigheidssanctie niet. In dat geval kan er echter wel sprake zijn van precontractuele aansprakelijkheid of van een contractsaanpassing (zie infra). Bovendien wordt ook bevestigd dat een vernietigend wilsgebrek evenzeer een buitencontractuele fout kan uitmaken. De combinatie van de contractuele vordering tot vernieitiging van een overeenkomst met buitencontractuele vordering tot schadevergoeding is mogelijk. Tenslotte kan voortaan - weliswaar onder strikte voorwaarden - ook bedrog of misbruik van omstandigheden door een derde een wilsgebrek uitmaken.
Dwaling
Artikel 5.34 e.v. Burgerlijk Wetboek bevat de bevestiging van de reeds eerder via rechtspraak en rechtsleer ontwikkelde voorwaarden. Niet elke dwaling kwalificeert namelijk als een wilsgebrek. Daarvoor moet er gedwaald zijn over een element doorslaggevend voor de contractsluiting (supra). Het doorslaggevend karakter moet kenbaar zijn voor de medecontractant en de dwaling moet verschoonbaar zijn.
Verschoonbaarheid vereist dat een voorzichtiging en redelijk persoon in gelijkaardige omstandigheden ook zou hebben gedwaald. De beoordeling hiervan rust op een afweging tussen de informatieplicht van de ene partij en de onderzoeksplicht van de andere partij. Zo zal het verstrekken van foute informatie aan een leek, deze leek doorgaans ontslaan van zijn onderzoeksplicht.
Niet alleen dwaling over een contractueel element maar ook rechtsdwaling en dwaling over de persoon zijn mogelijk. Dwaling over de waarde of de prijs van een voorwerp is echter uitgesloten als wilsgebrek.
Bedrog
Een meer specifieke vorm van dwaling is het wilsgebrek bedrog. Voorwaarde voor bedrog is nog steeds het opzettelijk gebruik van kunstgrepen door de medecontractant. Het bedrog moet evenzeer doorslaggevend zijn geweest voor de contractssluiting. Enkel zogenaamd hoofdbedrog leidt tot nietigheid. Indien het bedrog tot gevolg heeft dat men tegen andere voorwaarden had gecontracteerd, dan is er sprake van een louter incidenteel bedrog. Incidenteel bedrog leidt niet tot nietigheid maar kan wel aanleiding geven tot schadevergoeding.
Ook Cassatierechtspraak inzake de aard van de kunstgreep werd bevestigd. Zowel het opzettelijk verstrekken van verkeerde informatie als het opzettelijk achterhouden of onvolledig verstrekken van informatie kan bedrog uitmaken mits de medecontractant tot het verstrekken van informatie gehouden is én hij de informatie kent.
Tenslotte bevestigt artikel 5.35 Burgerlijk Wetboek dat het bedrog als specifieke dwaling niet aan de verschoonbaarheidsvereiste is onderworpen. 'Fraus omnia corrumpit' blijft overeind en kwade trouw wordt niet vermoed.
Geweld
Artikel 5.36 Burgerlijk Wetboek groepeert het wilsgebrek 'geweld' in al haar vormen. Geweld kan bestaan uit een fysieke of morele dwang en kan worden uitgeoefend tegen de contractspartij maar ook tegen haar naasten.
De voorwaarden voor toepassing van dit wilsgebrek blijven behouden:
- er ontstaat een vrees voor een aanzienlijke aantasting die van die aard is dat een redelijk mens in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen worden beïnvloed;
- het geweld is doorslaggevend voor de contractssluiting, ook hier kan een geval van 'incidenteel geweld' niet tot nietigheid maar enkel tot schadevergoeding leiden;
- het geweld is onrechtmatig, het uitoefenen van dwang door het aanwenden van rechtsmiddelen of het uitoefenen van een normaal gezag als ouder is niet onrechtmatig.
Zoals vermeld kan ook het vernieitigend gebrek 'geweld' uitgaan van een derde.
Misbruik van omstandigheden
Onder de benaming “gekwalificeerde benadeling” vond dit wilsgebrek reeds in de rechtspraak en de rechtsleer ingang. Volledig nieuw is het dus niet. Het gaat hier om situaties waarbij een contract manifest onevenwichtig is door het misbruik van de superieure positie van de ene contractspartij tegenover de andere. Dikwijls bleken dergelijke vorderingen onsuccesvol omwille van een gebrek aan bewijs van deze elementen. Onder invloed van Cassatierechtspraak zijn de toepassingsvoorwaarden nu wettelijk verankerd:
- een kennelijk onevenwicht tussen de bedongen prestaties;
- concrete omstandigheden van inferioriteit waardoor de andere contractspartij zich een voordeel heeft kunnen toe-eigenen;
- een oorzakelijk verband tussen het misbruik en het kennelijk onevenwicht.
Wat betreft de sanctie speelt ook de relatieve nietigheid. Weliswaar met dien verstande dat indien het misbruik niet doorslaggevend was voor de contractssluiting de rechter ook tot aanpassing van de onevenwichtige prestatie kan besluiten als vorm van herstel. Eenzelfde mogelijkheid komt overigens terug onder de in het Burgerlijk Wetboek ingeschreven imprevisieleer. Ook hier kan een evenwicht worden hersteld door aanpassing van de prestatie met als verschil dat het onevenwicht slechts na contractsluiting is ontstaan.
Benadeling en veinzing
Tenslotte bevestigt de wetgever dan een eenvoudige benadeling in principe geen nietigheidsgrond vormt. Het bestaan van een onevenwicht tussen de prestaties van partijen is namelijk geen algemeen wilsgebrek.
Ook veinzing is geen wilsgebrek as such. In het geval van veinzing sluiten partijen een contract samen met een verborgen contract dat het eerste contract wijzigt of teniet doet. Het verborgen contract is wel degelijk geldig tussen partijen. Derden te goeder trouwe kunnen daarentegen kiezen tussen het veruitwendigde dan wel het verborgen contract.
Twijfelt u aan de rechtsgeldigheid van een overeenkomst? Heeft u iets ondertekend waarop u gezien de omstandigheden wenst terug te komen? Contacteer ons.
Nieuw verbintenissenrecht: overdracht van schuld en van contract wettelijk verankerd
In ons eerder blogartikel berichtten wij u reeds over het goedgekeurde wetsvoorstel houdende het nieuwe verbintenissenrecht. Zoals aangekondigd, zullen wij de komende tijd de voornaamste nieuwigheden voor u belichten. We gaan hierbij van start met de wettelijke regeling inzake overdracht van verbintenissen. Naast de overdracht van schuldvordering vinden nu ook de overdracht van schuld en van contract hun plaats in het nieuwe Burgerlijk Wetboek.
1. Overdracht van schuldvordering
De wettelijke grondslag van de overdracht van schuldvordering is terug te vinden in artikel 5:174 e.v. Burgerlijk Wetboek. Algemeen uitgangspunt is dat schuldvorderingen steeds vatbaar zijn voor overdracht. Zij zijn deel van het vermogen van de schuldeiser. Niet-overdraagbaarheid vloeit voort uit de wet, de aard of uit contractuele afspraken.
Belangrijk te noteren is dat een contractuele onoverdraagbaarheid niet zondermeer tegenwerpelijk is aan derden. Enkel wanneer de derde-overnemer kennis had van de clausule kan hij op basis van derde-medeplichtigheid aan contractsbreuk worden aangesproken.
De overdracht blijft in se vormvrij. Voor de tegenwerpelijkheid aan de schuldenaar moet laatstvermelde op de hoogte zijn van het feit van de overdracht zelf (en dus niet van de overdrachtsakte). De overdracht heeft geen invloed op de excepties die de schuldenaar kan inroepen. Betaling voor kennisgeving werkt nog steeds bevrijdend.
Tevens wordt benadrukt dat de regels inzake overdracht niet enkel voor schuldvorderingen maar ook voor overdrachten van andere onlichamelijke goederen gelden. Een aparte bepaling regelt ook de gedeeltelijke overdrachten en de overdrachten van toekomstige schuldvorderingen.
2. Overdracht van schuld
Een nieuwigheid is de invoering van artikel 5:187 e.v. Burgerlijk Wetboek dat voortaan ook de overdracht van een schuld regelt. Deze figuur werd steeds met enige argwaan bekeken aangezien:
- de schuldoverdracht de schuldeiser opzadelt met een potentieel minder solvabele schuldenaar; en
- de schuldvordering die uit de schuld voortvloeit aan de schuldenaar toebehoort en in principe enkel hij erover kan beschikken.
Logisch gevolg: de schuld kan enkel met toestemming van de schuldeiser aan een derde worden overgedragen. Hierdoor ontstaat als het ware een driepartijenovereenkomst die de oorspronkelijke schuldenaar bevrijdt. Deze bedrijving werkt in principe enkel voor de toekomst . Het is echter perfect mogelijk om andersluidende contractuele afspraken te maken en dus alsnog in een hoofdelijkheid of een terugwerkende overname te voorzien.
Een gebrek aan toestemming van de schuldeiser maakt de schuldoverdracht echter niet onmogelijk. In dat geval is er namelijk sprake van een onvolkomen schuldoverdracht. Deze resulteert sowieso in een hoofdelijke gehoudenheid van overdrager en overnemer.
Ook een interne schuldovername is mogelijk. Deze onderscheidt zich van de onvolkomen schuldoverdracht omdat de overnemer niet de bedoeling heeft zich tegenover de schuldeiser te verbinden. Dergelijke overname heeft bijgevolg uitsluitend interne werking.
3. Overdracht van contract
Volgens de parlementaire voorbereiding is het uitgangspunt van een contractsoverdracht de volgende:
"Een contractsoverdracht is meer dan een optelsom van schulden en schuldvorderingen, maar de onveranderde overgang van de
gehele contractuele verhouding. De overnemer treedt dus niet enkel in de rechten en verplichtingen, maar in alle contractuele bevoegdheden e.d.m."
Voordien kenden we dergelijke figuur uitsluitend uit bijzondere wetgeving inzake bv. de overdracht van huur of van arbeidsovereenkomsten. De algemene grondslag hiervoor vinden we vanaf nu in artikel 5:193 e.v. Burgerlijk Wetboek.
Ook hier bestaat een onderscheid tussen een onvolkomen en volkomen overdracht. In beginsel is de toestemming van de medecontractant niet vereist voor de contractsoverdracht. Deze toestemming is namelijk slechts noodzakelijk om de overdrager te bevrijden. Zonder toestemming blijft de overdracht onvolkomen. Een volkomen contractsoverdracht heeft daarentegen het verdwijnen van de overdrager uit de contractuele relatie tot gevolg. De voorafgaand aan de overdracht opeisbare schulden blijven in principe voor rekening van de overdrager. Ook hier is echter contractuele afwijking mogelijk.
Slot
De regels inzake overdracht van schuldvordering zijn in belangrijke mate bestendigd. De eerder toegepaste figuren van schuld- en contactsoverdracht hebben echter een wettelijke basis gekregen, hetgeen enkel maar kan bijdragen aan de rechtszekerheid. Deze overdrachten zijn in principe altijd mogelijk. Bij de overdracht van schuldvordering blijft kennisgeving vereist met het oog op tegenwerpelijkheid. Bij de schuld-en contractsoverdracht wordt de toestemming van alle betrokken partijen vereist met het oog op de bevrijding van de overdrager.
Contacteer ons gerust voor meer informatie over dit onderwerp.
Elektronisch betalen (eindelijk) de nieuwe standaard
In de strijd tegen fiscale fraude heeft de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers op 10 maart 2022 een zoveelste wet "houdende diverse fiscale bepalingen en fraudebestrijding" goedgekeurd. Eén van de gevolgen hiervan is dat ondernemingen verplicht zijn om aan consumenten de mogelijkheid te geven elektronisch te betalen. Het Wetboek van economisch recht is in die zin aangepast. Vraag is in hoeverre elektronisch betalen op vandaag, mede door Covid en commerciële druk, niet reeds de standaard is.
Voor wie?
Alle ondernemingen die op regelmatige wijze economische activiteiten uitvoeren gericht op consumenten moeten elektronisch betalen mogelijk maken. De verplichting om een elektronisch betaalmiddel aan te bieden, geldt bijgevolg alleen in een b2c-relatie. M.a.w. voor betalingen verricht tussen ondernemingen (in een B2B-verhouding) bestaat de verplichting niet. Ondernemingen zijn zowel handelaars, vrije beroepers en verenigingen.
Ook overheden kwalificeren als onderneming in zoverre het economische activiteiten betreft die geen taken zijn van algemeen belang. Voor dergelijke activiteiten gericht op consumenten, denk maar aan het beheer van een zwembad, een bibliotheek
of een cultureel centrum, zijn ook overheden verplicht om een elektronisch betaalmiddel aan te bieden.
Zoals gezegd ontsnappen verenigingen evenmin aan de verplichting, mits zij regelmatige economische handelingen stellen waardoor concurrentie ontstaat met andere ondernemingen. De nieuwe verplichting geldt niet voor éénmalige of occasionele activiteiten van verenigingen.
Elektronisch betaalmiddel
Een “elektronisch betaalmiddel” is elk betaalmiddel waarbij men geen gebruik maakt van eurobiljetten en -munten. Het is alvast duidelijk dat dit betalingen met een bankkaart betreft, uitgevoerd via conventionele betaalterminal of smartphoneapplicaties (Applepay, Payconiq, ...), betalingen per bankoverschrijving of online betaalplatformen (Paypal, Mollie, ...).
Maaltijdcheques, ecocheques en consumptiecheques, maar ook cryptomunten en virtuele valuta worden evenwel niet als elektronische betaalmiddelen beschouwd.
Voor het overige mag de onderneming dus vrij kiezen welk elektronisch betaalmiddel zij aanbiedt. Het begrip “elektronisch
betaalmiddel” kan zeer ruim worden opgevat, zolang de onderneming maar minstens één elektronische betaalvorm aanbiedt. Gezien de diverse technologische mogelijkheden op vlak van elektronische betaalmogelijkheden hoeven echt geen buitensporige kosten te worden gemaakt. Keuze genoeg.
Cash betalen blijft vanzelfsprekend nog steeds mogelijk. Het is zelfs zo dat ondernemingen cash betalingen in euro niet mogen weigeren. Uiteraard moeten zij rekening houden met de verplichtingen inzake het beperkt gebruik van contanten overeenkomstig de antiwitwaswetgeving, in casu mag geen enkele betaling in cash worden verricht of ontvangen voor meer dan 3 000 euro.
De onderneming mag ook geen rechtstreekse kosten aanrekenen aan de consumenten voor het gebruik van een elektronisch betaalmiddel.
Verplichting en sancties
Vanaf 1 juli 2022 zijn ondernemingen verplicht minstens één elektronisch betaalvorm aan te bieden.
Om ervoor te zorgen dat deze verplichting wordt nageleefd, is voorzien in een sanctie. Het betreft een sanctie van niveau 2 die is opgelegd in het artikel XV.83 van het Wetboek van economisch recht. Dit impliceert een geldboete van 26 tot 10.000 euro, te vermenigvuldigen met 8 om de opdeciemen mee te verrekenen. De Economische Inspectie houdt een oog in het zeil.
Conclusie
Vanaf 1 juli 2022 geldt voor ondernemingen onverminderd de verplichting om minstens één elektronisch betaalmiddel ter beschikking te stellen in een B2C-verhouding. Voor betalingen verricht tussen ondernemingen (B2B-verhouding) tot slot is er geen verplichting.
Argumenten contra het aanvaarden van elektronische betalingen zijn niet langer van tel. De voordelen daarentegen zijn dat wel: geen kasverschillen, geen problemen met wisselgeld en geen risico's op diefstal.
Bij vragen omtrent deze of andere economische of fiscale maatregelen kan aternio u adviseren.
Hervormingstrein raast verder: nieuw verbintenissenrecht goedgekeurd
Eind 2020 is de hervorming van het Burgerlijk Wetboek ingezet met de invoering van nieuwe bewijsregels. Een jaar later kreeg ook het goederenrecht een nieuw jasje. op 21 april 2022 heeft de Kamer ook haar goedkeuring aan het nieuwe verbintenissenrecht verleend. Het aangenomen wetsvoorstel bevat een aantal nieuwigheden die aternio in de komende weken graag voor u toelicht. Hierna volgen alvast een aantal aandachtspunten:
Ratio legis nieuw verbintenissenrecht
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het nieuwe verbintenissenrecht er voornamelijk op gericht is om een nieuw evenwicht te scheppen tussen de wilsautonomie van partijen en de beschermende rol van de rechter. De wettekst bevat namelijk een evolutie in beide richtingen: bepaalde zaken worden ontdaan van een rechterlijke bemoeienis terwijl m.b.t. andere zaken net sneller door de rechter zal kunnen worden ingegrepen.
Structuur
Het nieuwe boek 5 zal de volgende titels bevatten:
- Inleidende bepalingen: Hieronder wordt voortaan een definitie van een verbintenis alsook van een natuurlijke verbintenis ondergebracht. De juridische afdwingbaarheid geldt als voornaamste criterium van onderscheid.
- Bronnen van verbintenissen: Er zijn verbintenissen die voortvloeien uit al dan niet meerzijdige rechtshandelingen, oneigenlijke contracten, buitencontractuele aansprakelijkheid of uit de wet. Het voorgaande neemt echter niet weg dat verbintenissen ook door schijn kunnen ontstaan doch niet als algemene bron van verbintenissen maar voortvloeiend uit een aantal specifieke rechtsfiguren (bv. verbod rechtsmisbruik, schijnvertegenwoordiging, onverschuldigde betaling aan een schijnschuldeiser)
- Algemeen regime van de verbintenis: Deze titel vormt in se de kern van het nieuwe recht en omvat alle bepalingen die betrekking hebben op het leven van een verbintenis. Het ontstaan, de gevolgen van schending, de overdracht en het tenietgaan ervan.
Inwerkingtreding en toepassing nieuw verbintenissenrecht
Het nieuwe verbintenissenrecht zal van toepassing zijn vanaf de eerste dag van de zesde maand na bekendmaking van de wet. Vermoedelijk zal elke contractspartij zich dus vanaf begin 2023 naar de nieuwe bepalingen moeten schikken.
Vanaf dan worden de nieuwe bepalingen in principe van toepassing op alle rechtshandelingen en rechtsfeiten die erna hebben plaatsgevonden. Eenvoudig gesteld zal een overeenkomst die na inwerkingtreding werd gesloten evident aan de nieuwe bepalingen onderworpen zijn.
Dit neemt echter niet weg dat de nieuwe bepalingen desgewenst ook van toepassing kunnen zijn op:
- toekomstige gevolgen die plaatsvinden na inwerkingtreding van overeenkomsten gesloten voor inwerkingtreding;
- rechtshandelingen en -feiten die plaatsvinden na inwerkingtreding m.b.t. overeenkomsten ontstaan uit rechtshandelingen en -feiten die hebben plaatsgevonden voor inwerkingtreding.
Het staat partijen namelijk vrij om hun verbintenisrechtelijke relatie reeds vroeger aan het nieuwe verbintenissenrecht te onderwerpen. Als het ware kan men nu ook in contractuele context voor een 'opt-in' kiezen.
Slot
Het hoeft geen betoog dat deze nieuwe hervorming belangrijke implicaties kan hebben op lopende onderhandelingen met het oog op een nieuwe overeenkomst. Ook is het niet onverstandig de opportuniteit van een vroegtijdige onderwerping aan het nieuwe verbintenissenrecht onder de loep te nemen. Misschien is het evenzeer wenselijk om bepaalde overeenkomsten te gaan heronderhandelen of minstens de algemene voorwaarden bij te werken.
aternio houdt u in ieder geval verder op de hoogte. Wij zijn zoals steeds beschikbaar om u bij te staan in deze nieuwe uitdagingen.
Energetische renovatieplicht bij verwerving bedrijfsgebouw
Met ingang vanaf 1 januari 2022 geldt er een energetische renovatieplicht bij de verwerving van een niet-residentieel gebouw. Dit is een gevolg van het Energiebesluit en de Omzendbrief OMG/VEKA 2021/1, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 februari 2022. De verplichting is het resultaat van een besluit dat de Vlaamse Regering op 9 juli 2021 nam. In wat volgt nemen we u graag mee doorheen de nieuwe regels, met hun bijhorende uitzonderingen.
Wat zijn niet-residentiële gebouwen?
Tijdstip van ondertekening is doorslaggevend
Om deze vraag te beantwoorden, moeten we de feitelijke toestand van het pand in beschouwing nemen. Daarbij is het moment van ondertekening van de authentieke akte van doorslaggevende aard. De bestemming/het gebruik van het pand op dat moment, is bepalend. Wat u later zelf met het pand gaat doen, is daarbij irrelevant.
Kleine randbemerking bij het voorgaande. De energetische renovatieplicht geldt namelijk niet alleen wanneer u een "volledig gebouw" in de totaliteit verwerft. Nee, de regeling is ook van toepassing wanneer u "slechts" eigenaar wordt van een gedeelte van een gebouw. Uiteraard moeten de regels dan enkel toegepast worden op het door u verworven deel, niet op het volledige gebouw. Dat spreekt voor zich.
Typevoorbeelden van niet-residentiële gebouwen zijn: kantoren, handelszaken, scholen, horecazaken, zorginstellingen, ...
Uitzonderingen
Voor sommige gebouwen geldt echter een uitzondering: zij zullen niet vallen onder de nieuwe regelgeving. Het gaat daarbij om:
- industriële gebouwen bestemd voor productie en opslag of bewerking van goederen;
- kleine alleenstaande gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50m²;
- boerderijen;
- kerken; en
- gebouwen die minder dan 2 jaar gebruikt zullen worden.
Grootste gemene deler
Voor gebouwen waarin meerdere bestemmingen gehuisvest worden, zal men kijken naar de kwalificatie van het grootst bruikbaar vloeroppervlak. Indien het niet-residentiële deel het grootste deel inneemt, zal het gebouw als niet-residentieel bestempeld worden. Ingeval van combinatie met industrie, dan dient het niet-residentiële deel minstens 30% te bedragen. Indien het gebouw voor 70% of meer uit industriële toepassingen bestaat, zal het de kwalificatie van een industrieel gebouw verkrijgen en dus buiten de toepassing van de energetische renovatiemaatregelen vallen. Indien er geen grootste bruikbare vloeroppervlakte bepaald kan worden, is de hoofdbestemming per definitie niet-residentieel.
Toepassingsgebied van de energetische renovatieplicht
Bij een eigendomsoverdracht van een niet-residentiële gebouw en/of eenheid vanaf 1 januari 2022, moet men binnen de 5 jaar voldoen aan de nieuwe energetische renovatieplicht.
Het gaat om renovatiemaatregelen, waarbij men volgende zaken zeker dient aan te pakken:
- dakisolatie;
- beglazing;
- opwekkers voor ruimteverwarming; en
- koelinstallaties.
De regelgeving stelt ook duidelijk wat het minimale maatregelenpakket van de energetische renovatie juist inhoud. Deze techniciteiten blijven verder buiten het bestek van deze bijdrage.
Welke overdrachten vallen onder de verplichting?
Tijdstip van ondertekening is opnieuw doorslaggevend
De nieuwe energetische renovatieplicht begint te lopen vanaf het moment van het verlijden van de authentieke akte houdende overdracht van het bedrijfsgebouw. Er zijn echter verschillende mogelijkheden waarop men een gebouw kan overdragen.
Het hoeft geen betoog dat een overdracht van de volle eigendom van dergelijk gebouw, de energetische renovatieplicht toepasselijk maakt. Maar zij zal ook van toepassing zijn bij de overdracht of vestiging van een recht van opstal of een erfpacht.
Uitzondering
Maar ook op deze regel zijn een aantal uitzonderingen. Zo zal men de energetische renovatieplicht niet triggeren indien men een bestaand recht van opstal of erfpacht, tussen dezelfde partijen, verlengt. Ook indien de eigendomsoverdracht het gevolg is van een fusie of een opslorping, gelden de voornoemde regels evenmin. In dat geval neemt de nieuwe rechtspersoon namelijk de rechten en plichten over van de oude. Daardoor kwalificeren zij niet als overdrachten, zoals bedoeld in het kader van de regels inzake renovatieverplichting. Last but not least geldt de energetische renovatieplicht, overduidelijk, niet indien men het betreffende gebouw binnen de 5 jaar na de aankoop zal slopen.
Strafsancties bij niet-naleven van de verplichting
Indien de koper de energetische renovatieplicht naast zich neerlegt, riskeert deze een administratieve geldboete die kan oplopen van 500 euro tot 200.000 euro. Bovendien geldt dat de boete niet bevrijdend is. Mocht u denken: ik betaal wel de boete en daarmee is de kous af. Nee hoor: na de boete zal u een nieuwe termijn opgelegd krijgen, om alsnog te voldoen aan de energetische renovatieplicht. Loontje komt om zijn boontje?
Conclusie
Het uitvoeren van de energetische renovatieplicht is iets wat u goed moet bekijken. U haalt er best voorafgaandelijk al een aantal experts bij, om de toestand van het pand voorafgaand te evalueren. Bovendien neemt u nog even de calculator bij de hand om enkele ramingen te maken, vooraleer u overgaat tot het plaatsen van uw handtekening. Op die manier komt u niet voor verrassingen, met bijhorende financiële katertjes, te staan.
aternio staat u graag bij, bij mogelijke financiële analyses die u overweegt voorafgaand aan de aankoop.
Cassatie over de bestuurder als onderneming in faillissementszaken
Het Hof van Cassatie heeft op 18 maart 2022 een arrest geveld waarbij het een voorwaarde lijkt toe te voegen aan het ondernemingsbegrip. Op basis daarvan besluit zij dat de bestuurder van een gefailleerde vennootschap niet in faling kan worden verklaard. Hiermee gaat het Hof verder dan wat wettelijk voorzien is.
Het ondernemingsbegrip in het faillissementsrecht
Overeenkomstig artikel XX.22, 7° juncto artikel I.1, 1° Wetboek Economisch Recht kwalificeert als onderneming:
- iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
- iedere rechtspersoon;
- en iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
De wetgever voorziet ook in een aantal uitzonderingen m.n. publiekrechtelijke rechtspersonen, de overheid zelf, en verenigingen zonder uitkeringsoogmerk.
Toepassing in faillissementsrecht
Een bezoldigde natuurlijke persoon-bestuurder van een vennootschap kwalificeert in principe dus als uitoefener van een zelfstandige beroepsactiviteit. Om die reden zal deze bestuurder als onderneming worden beschouwd en dus ook in faling kunnen worden verklaard.
Het is namelijk zo dat een schuldenaar die bij voortduur heeft opgehouden te betalen en wiens krediet ondermijnd is, in staat van faillissement verkeert. Voormelde schuldenaar dient steeds een onderneming te zijn. Hierin schuilt dus meteen het belang van de invulling van het ondernemingsbegrip.
Toepassing ingevolge Cassatierechtspraak
In haar arrest lijkt het Hof echter een extra voorwaarde aan het ondernemingsgebrip toe te voegen. Het Hof overweegt namelijk dat een natuurlijke persoon slechts een onderneming is: "Wanneer hij een organisatie vormt die bestaat uit een geheel van materiële, financiële of menselijke middelen met het oog op de zelfstandige uitoefening van de beroepsactiviteit."
Hiermee stelt het Hof dat een bestuurder die geen eigen organisatie vormt in se geen onderneming is en dus niet vatbaar voor faillietverklaring. Hoe dit geheel van materiële, financiële of menselijke middelen moet worden beoordeeld, blijft echter een raadsel.
Vergelijking met andere domeinen
Middels dit arrest wordt als het ware een extra invulling aan de wettekst toegevoegd, die echter geen weerslag lijkt te vinden in andere domeinen.
Op het vlak van de inschrijvingsplicht in de KBO en de boekhoudkundige verplichtingen van ondernemingen, heeft de wetgever bestuurders expliciet uitgesloten. Andere ondernemingen zijn wel aan deze verplichtingen onderworpen. Ipse facto zijn bestuurders dus ook ondernemingen die echter van een uitzondering kunnen genieten.
Ook de Raad van State heeft steeds geoordeeld dat een bestuurder een onderneming is. Dit gezien hij zijn mandaat beroepsmatig uitoefent en niet in ondergeschikt verband.
Een bestuurder zal tenslotte ook in het sociale zekerheidsrecht steeds aan een vermoeden van toepassing van het sociaal statuut van zelfstandige onderworpen zijn.
Conclusie
Het hoeft geen betoog dat een bestuurder geconfronteerd met een faillissementsvordering zich op dit arrest zal beroepen. Het louter aanhalen geen onderneming te zijn, kan verder ook gevolgen hebben voor wat betreft de materiële bevoegdheid van de rechtbanken. Dat deze cassatierechtspraak ook wetswijzigingen op andere domeinen teweeg zal brengen, is momenteel niet aan de orde.
Bij aternio volgen wij dit in ieder geval verder op de voet.
Fiscaal regime voor expats in wetgevend jasje
Al sinds 1983 kent België een fiscaal aantrekkelijk regime voor expats. Dit regime was echter louter gebaseerd op een administratieve circulaire. Voortaan is er nu ook een wettelijke basis in de Programmawet van 27 december 2021.
Het nieuwe regime voor expats bestaat uit 2 delen: namelijk het 'Bijzonder Belastingstel voor Ingekomen Belastingplichtigen (BBIB) en het 'Bijzonder Belastingstelsel voor Ingekomen Onderzoekers' (BBIO). De nieuwe fiscale regeling treedt in werking met ingang vanaf 1 januari 2022.
De bedoeling is nog steeds om België fiscaal aantrekkelijk te maken voor buitenlandse high potentials. Het wettelijk kader moet daarom extra rechtszekerheid bieden. De wettelijke verankering biedt alvast heel wat voordelen en verbeteringen. Echter, omwille van budgettaire redenen, zijn er ook beperkingen.
Expat voorwaarden
Zoals gezegd zal de nieuwe regeling van toepassing zijn voor 'ingekomen belastingplichtigen' en 'ingekomen onderzoekers'. Ingekomen belastingplichtigen kunnen zowel werknemers als bedrijfsleiders zijn. Ingekomen onderzoekers kunnen enkel werknemers zijn.
Een ingekomen belastingplichtige moet bovendien rechtstreeks aangeworven zijn in het buitenland en tewerkgesteld zijn binnen een multinationale groep of vzw. Ook een onderzoeker dient rechtstreeks aangeworven te zijn in het buitenland. Maar voor een onderzoeker hoeft de Belgische werkgever geen deel uit te maken van een multinationale groep.
Verder mag de expat 5 jaar voorafgaand aan de indiensttreding in België:
-geen rijksinwoner zijn geweest van België;
-niet gewoond hebben binnen een afstand van 150km van de Belgische grens (grensarbeiders vallen dus voortaan uit de boot);
-niet onderworpen zijn geweest aan de Belgische belasting niet-inwoners voor wat betreft zijn beroepsinkomsten.
Tot slot dienen ingekomen belastingplichtigen per jaar een minimum brutobezoldiging (dus voor aftrek sociale zekerheidsbijdragen) van 75.000,00 euro te hebben. Deze vereiste geldt niet voor onderzoekers. Onderzoekers dienen wel een specifiek wetenschappelijk masterdiploma te kunnen voorleggen, oftewel het equivalent van 10 jaar beroepservaring.
30%-regel
Het interessante aan het expat-egime is het feit dat heel wat kosten aangaande de tewerkstelling in België beschouwd worden als 'kosten eigen aan de werkgever'. Deze kosten kunnen dus belastingvrij worden terugbetaald.
Een percentage van 30% van de brutobezoldiging wordt beschouwd als kosten eigen aan de werkgever. Deze forfaitaire onkostenvergoeding bedraagt maximaal 90.000 euro per jaar. De onkostenvergoeding moet bovendien contractueel vastgelegd worden.
Daarnaast worden nog enkele uitzonderlijke kosten aanvaard, namelijk:
- verhuiskosten naar België (=eenmalig);
- kosten voor de inrichting van de woning in België, binnen de eerste 6 maanden na aankomst, met een maximum van 1.500 euro;
- schoolkosten voor de leerplichtige kinderen in België.
Duurtijd statuut
De nieuwe regeling heeft voortaan een beperkte duurtijd. Men kan van het nieuwe regime genieten gedurende een periode van 5 jaar. Deze periode kan men verlengen met 3 jaar na de indiening van een nieuwe aanvraag, mits alle voorwaarden zijn voldaan.
Procedure
Om van het fiscaal regime voor expats te kunnen genieten dient de werkgever een elektronische aanvraag in te dienen bij de fiscale administratie binnen de 3 maanden na aanvang van terwerkstelling in België. Bij deze aanvraag voegt de werkgever een attest waarbij de betreffende werknemer of bedrijfsleider zijn akkoord geeft.
De fiscale administratie dient vervolgens binnen de 3 maanden een beslissing te nemen.
Inwerkingtreding
Het nieuwe expat-regime is zoals gezegd van toepassing sinds 1 januari 2022. Expats kunnen opteren voor dit nieuwe regime indien zij aan alle voorwaarden voldoen.
Zij die nog geen geldige aanvraag hebben ingediend, of niet voldoen aan alle voorwaarden, kunnen nog 2 jaar genieten van een overgangsregeling overeenkomstig de oude administratieve circulaire van 8 augustus 1983.
Nog vragen? Neem gerust contact met ons op.