Na de “Deense zaken”: hoe fiscale aanval op holdingstructuren counteren?
Op 26 februari 2019 oordeelde het Europees Hof van Justitie in twee baanbrekende arresten dat er sprake was van fiscaal misbruik bij toepassing van de Europese Moeder-Dochter richtlijn en Interest & Royalty richtlijn.
Deense zaken
Concreet ging het in beide zaken telkens om een Deense vennootschap (vandaar de “Deense zaken”), aangehouden door een vennootschap in een andere Europese lidstaat die op haar beurt werd aangehouden door een niet–Europese vennootschap.
Wanneer dividenden worden opgestroomd vanuit de Deense vennootschap naar de Europese tussenvennootschap (en vervolgens naar de niet-Europese vennootschap) is er in principe geen Deense bronheffing verschuldigd, gelet op de toepassing van de vrijstelling uit de Moeder-Dochterrichtlijn.
Het Europees Hof van Justitie besliste er echter anders over. De belastingplichtigen maken volgens haar gebruik van pure doorstroomvennootschappen en complexe juridische constructies enkel en alleen om Deense bronheffing te kunnen ontwijken.
Concrete argumenten Hof
An sich is er niks onwettig aan het -rechtmatig- oprichten en gebruiken van een ‘holdingvennootschap’.
Niettemin haalt het Hof van Justitie in haar rechtspraak (nieuwe) argumenten aan om te onderschrijven dat het in casu weldegelijk om fiscaal misbruik ging:
- het korte tijdsbestek waarbinnen de dividenden quasi volledig zijn doorgesluisd;
- de “uiteindelijk gerechtigde” van de dividenden zijn telkens entiteiten die niet konden genieten van de vrijstelling van de Richtlijn;
- de tussenvennootschap kon niet vrij over de ontvangen gelden beschikken.
Volgens het Hof werd de vrijstelling van Deense bronheffing daarom terecht geweigerd door de fiscus wegens oneigenlijk gebruik van de vrijstellingsregel.
Algemene regels voor fiscaal misbruik
Een correcte interpretatie en analyse van de Europese regels inzake fiscaal misbruik uit de richtlijn is hier aan de orde.
Vooreerst, er kan maar sprake zijn van misbruik als de belastingplichtige handelt in strijd met het doel van de betrokken regel (objectief element) en uit een geheel van objectieve elementen blijkt dat het wezenlijke doel van de transactie bestaat in het bekomen van een belastingvoordeel (subjectief element).
Aan deze voorwaarden is voldaan wanneer kunstmatige constructies worden opgezet die geen verband houden met de economische realiteit en zuiver bedoeld zijn om belasting te ontwijken. Wanneer een belastingplichtige een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent in een andere lidstaat via een duurzame vestiging, handelt zij dus niet in strijd met het doel van de richtlijn, ook al betaalt zij hierdoor minder belastingen.
Wat doet België?
In praktijk blijkt dat nu heel wat lokale belastingautoriteiten – ja, ook de Belgische – de “Deense zaken” gaan gebruiken als pasmunt om de aanval op holdingstructuren in te zetten.
Ook de Belgische Rulingcommissie kreeg na de Deense zaken heel wat vragen over de interpretatie van het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ van een dividend.
In diverse fiscale geschillen oordeelde de Belgische fiscus reeds dat een ‘uiteindelijk gerechtigde’ van een dividend die persoon is die de economische vruchten van de deelneming opstrijkt en die de macht heeft om hierover te beschikken. Zij past aldus een “substance–over–form” benadering toe overeenkomstig de "Deense zaken".
Conclusie - Hoe een aanval counteren?
Het zal er in een geschil steeds op aankomen om te kunnen aantonen dat een vennootschap voldoende ‘substantie’ heeft en de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is van het dividend om de fiscale vrijstelling van de richtlijn te kunnen claimen.
Wanneer een dividend ontvangen wordt van of uitgekeerd wordt aan een 'lege doos' die geen enkele economische relevantie heeft in de groep, en enkel als doorgeefluik dient, zou de fiscus wel eens kunnen oordelen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de richtlijn.
Holdings zijn per definitie vennootschappen die zich toeleggen op het beheer van activa en weinig activiteiten ontplooien. Dat heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie ook bevestigd.
Indien de vennootschap geldig is opgericht, daadwerkelijk bestaat, geen lege doos of postbus is, maar over de nodige materiële en personele middelen ('substance') beschikt om haar doel te verwezenlijken, zal zij aan de de economische realiteit beantwoorden.
Ook met een uitgekiende dividendpolitiek binnen de groep kan men een discussie met de fiscus over het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ counteren.
BRON: T.F.R., 2021/10, nr. 602 “Deense zaken: retroactiviteit vs. Rechtszekerheid” en Internationale Fiscale Actualiteit 2023/01 “Post-Danish cases beneficial owner test: “mama is de baas (of niet)?!”
UBO terug voor iedereen consulteerbaar?
Zoals u intussen al genoegzaam weet zijn alle vennootschappen, vzw’s, stichtingen, trusts, fiducieën en andere soortgelijke constructies gehouden tot identificatie van hun uiteindelijke begunstigden. De zogenaamde "Ultimate Beneficial Owners" moeten worden opgenomen in het UBO-register.
In de eerste plaats is het dé perfecte tool voor belastingautoriteiten om transparante info te verzamelen van de desbetreffende entiteiten. Ook voor bepaalde vrije beroepen zoals notarissen, advocaten, accountants is het een handig hulpmiddel om aan hun antiwitwasverplichtingen te voldoen.
Nu bleek algauw dat eigenlijk 'ieder lid van de bevolking’ het UBO-register kon inkijken. Dus ook nieuwsgierige burgers die totaal geen uitstaans hebben met de betreffende entiteit. Dit deed - geheel terecht - serieuze vragen rijzen over het recht op privacy, en wel tot bij het Europees Hof van Justitie.
Rechtspraak Hof van Justitie
Op 22 november 2022 (C 27/20) en C/601/20) deed het Hof uitspraak over de uitwerking van het UBO-register in Luxemburg. Concreet vroeg een vennootschap én een uiteindelijke begunstigde aan een Luxemburgse rechtbank om de onbeperkte toegang voor het grote publiek te gaan beperken op grond van de schending van hun privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Uiteindelijk kwam de zaak via een prejudiciële vraag tot bij het Hof.
Vermits iedereen via het internet zomaar toegang kon hebben tot het UBO-register, ook al hebben zij geen reden die verband houdt met de door het UBO-register nagestreefde doelstellingen, oordeelde het Hof dat er inderdaad een schending was van het recht op bescherming van het privéleven en persoonsgegevens.
Publieke toegang tijdelijk ‘on hold’
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft België - naast Luxemburg en andere lidstaten van de EU – op 24 november 2022 maatregelen getroffen zodat het UBO-register niet meer consulteerbaar was door 'het grote publiek'. Let wel, u bent nog steeds wettelijk verplicht om de uiteindelijke begunstigde van uw entiteit te identificeren. Op dat vlak verandert er helemaal niks.
Intussentijd werd door de FOD Financiën naarstig gezocht naar een werkbare oplossing om aan de Europese rechtspraak te kunnen voldoen. Die (tussen)oplossing lijkt er nu te zijn gekomen.
Wetsaanpassing
Op 17 februari 2023 verscheen immers een aanpassing van de Antiwitwaswetgeving in het Belgisch Staatsblad. Voortaan zal iedere natuurlijke of rechtspersoon die toegang wenst tot het UBO-register, hiervoor een “legitiem belang” moeten aantonen.
Uiteraard stelt zich onmiddellijk de vraag wat we moeten verstaan onder een “legitiem belang”.
Legitiem belang
Een KB, eveneens van 17 februari 2023, verduidelijkt wanneer iemand over een dergelijk legitiem belang beschikt. De aanvrager in kwestie moet aantonen dat hij/zij een activiteit uitoefent die verband houdt met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten.
In praktijk zal de toegang voor het grote publiek dus erg beperkt zijn. Personen die niet betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding, hebben geen legitiem belang en krijgen dus ook geen toegang. Een groot deel van de actoren die wel betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding hadden reeds toegang tot het register, denk hierbij aan notarissen, banken, accountants enz.
Tussenoplossing
In afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan deze nieuwe wettelijke bepalingen, kunnen raadplegingsverzoeken per e-mail worden verzonden naar het adres ubobelgium@minfin.fed.be.
Geld verdienen op digitale platformen? De fiscus is mee.
"Draag je het niet? Verkoop het dan!" Met deze leuze zijn al talloze gebruikers door Vinted overtuigd om hun oude spullen te verkopen via hun digitaal platform. Dergelijke digitale platformen vervangen in de huidige wereld in wezen de rommelmarkt van weleer. Wie zich ietwat inlaat met het verkopen van goederen of diensten, kan hier op termijn een aardig zakcentje mee verdienen. Mogelijk zijn op dergelijke inkomsten evenwel belastingen verschuldigd.
Met de omzetting in het Belgisch recht van de Europese regelgeving, in casu de zogenaamde “DAC 7”, zal ook de Belgische fiscus voortaan op de hoogte worden gesteld van deze leuke bijverdienste. Zo zullen platformen zoals Vinted aan de Belgische fiscus moeten rapporteren welke gebruikers ofwel meer dan 30 transacties verrichtten, ofwel meer dan 2.000 euro verdienden. Over welke platformen gaat het?
DAC 7
DAC 7 is een nieuwe uitbreiding aan de reeds bestaande Europese Richtlijn 2011/16/EU aangaande de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen. Die Richtlijn werd uitgebreid met de automatische uitwisseling van informatie van transacties gerealiseerd door bemiddeling via digitale platformexploitanten.
De richtlijn werd omgezet in Belgische wetgeving en is in werking sinds 1 januari 2023. Concreet zullen exploitanten van digitale platformen per kalenderjaar info moeten verzamelen over de verkopers of dienstverleners op hun platform, deze info verifiëren, bijhouden en vervolgens rapporteren aan de fiscus. Vervolgens moeten zij deze gegevens uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar rapporteren aan de fiscus. De platformexploitanten geven op hetzelfde moment aan hun verkopers door welke gegevens zij rapporteren aan de fiscale administratie.
De fiscale administraties van EU-lidstaten wisselen de verkregen inlichtingen automatisch uit met de bevoegde administratie van het land waarvan de verkoper een inwoner is en, als de verkoper een onroerend goed verhuurt, met de administratie van de EU-lidstaat waar het onroerend goed is gelegen.
Welke digitale platformen?
De wettelijke definitie van de term “platform” (nieuw artikel 321quater WIB’92) is merkelijk breed. Het omvat elke software (website of app) die aan de verkopers toelaat om zich te verbinden met andere gebruikers om de levering van diensten en/of de verkopen van goederen mogelijk te maken. Hieronder is ook begrepen alles wat verband houdt met de hiermee verbonden betaling.
Tweedehandssites, zoals Vinted, waarbij koper en verkoper worden samengebracht en de betaling via het platform verloopt, vallen hier duidelijk onder. De rapportageverplichting geldt zowel voor grensoverschrijdende als voor binnenlandse activiteiten.
Welke platformen niet?
De wet voorziet in enkele expliciete uitzonderingen. De term “platform” beoogt alleszins niet de software die uitsluitend wordt gebruikt voor:
- het uitvoeren van betalingen in verband met een relevante activiteit;
- het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers;
- het doorverwijzen of overbrengen van gebruikers naar een platform.
Loutere betaalsoftware, zoekertjeswebsites en online vergelijkingswebsites vallen met andere woorden niét onder de nieuwe rapporteringsverplichting. Zij dienen immers niet als directe tussenpersoon in het leggen van het contact tussen de verkopers en andere gebruikers voor het leveren van de diensten of het realiseren van de beoogde verkopen en het verzamelen van de corresponderende tegenprestatie.
Klassiek beperken zoekertjeswebsites zich uitsluitend tot het oplijsten van de betrokken activiteiten en de contactgegevens van de verkoper. De gebruiker dient vervolgens rechtstreeks contact op te nemen met de verkoper zonder via het platform te passeren. De betaling van de verkoop of dienst gebeurt verder ook niet via het platform.
Als een platformexploitant niet op de hoogte is, of redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn, van het bedrag dat wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper, is er geen rapporteringsverplichting.
Platformexploitanten kunnen de status "uitgesloten platformexploitant" aanvragen. Deze status moet ten laatste vastgesteld zijn op 31 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de platformexploitanten moeten rapporteren. De status van uitgesloten platformexploitant kan ook eerder worden aangevraagd zodat er alvast geen onnodige verzamel- en verificatiewerkzaamheden hoeven te worden uitgevoerd.
Feitelijke beoordeling door fiscus
Toch kunnen bepaalde zoekertjeswebsites of online vergelijkingswebsites alsnog onder de rapporteringsplicht vallen wanneer zij een aanvullende interventie aanbieden, denk bijvoorbeeld aan een chatfunctie.
Bij twijfel zal de belastingadministratie het voorgelegde handelsmodel van het betrokken platform feitelijk moeten beoordelen.
Welke activiteiten?
Volgende activiteiten zijn beoogd door DAC7:
- verhuur van onroerend goed dat zich in een EU-lidstaat bevindt;
- verlenen van persoonlijke diensten;
- verkoop van goederen; én
- verhuur van transportmiddelen.
Welke verkopers?
Een verkoper op een platform is elke natuurlijke persoon of entiteit, ingezetene van een EU-lidstaat of die onroerend goed verhuurt dat zich in een EU-lidstaat bevindt, en die geregistreerd is op het platform en tijdens de rapportageperiode relevante activiteiten tegen betaling verricht. Het is onbelangrijk of de verkoper een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is, evenmin of er winst of verlies is gemaakt door de verkoper.
Welke verkopers niet?
Platformexploitanten hoeven niet te rapporteren over volgende verkopers:
- overheidsinstanties;
- beursgenoteerde ondernemingen of een gelieerde (>50% belang) entiteit daarvan;
- verkopers die tijdens de rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten hebben verricht voor de verhuur van onroerend goed dat op hetzelfde straatadres staat ingeschreven;
- verkopers die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht met een tegenwaarde van minder dan 2.000 euro. Opgelet: dit geldt alleen als het gaat om de verkoop van goederen, dus niet om het verlenen van persoonlijke diensten of de verhuur van transportmiddelen.
Er is ook rapportageverplichting indien verkopers geen vergoeding krijgen of indien de platformexploitant niet op de hoogte is (of redelijkerwijs niet van op de hoogte kan zijn) van de afspraken die de verkoper met de koper heeft gemaakt.
Welke info?
Het gaat hierbij om algemene gegevens die nodig zijn om zowel de platformexploitant als de verkoper te identificeren. Denk onder andere aan naam, adres en fiscaal identificatienummer. Daarnaast gaat het bijvoorbeeld ook om financiële info zoals de vergoeding aan de verkopers betaald, het aantal transacties, de omschrijving van de transactie, de rekening waarop deze vergoeding is betaald.
Conclusie
DAC 7 zorgt voor meer financiële transparantie in de activiteiten van verkopers, verhuurders of dienstverleners op digitale platformen. De fiscus vaart er alleen maar wel bij. De rapportageverplichting voor exploitanten van platformen activeert mogelijk fiscale gevolgen (en verplichtingen) voor de verkopers, verhuurders of dienstverleners die digitaal actief zijn.
Vragen over de nieuwe rapporteringsverplichting van DAC 7? Contacteer de juristen van aternio.
Beding in uw huwelijkscontract: voorafname of vooruitmaking?
Het huwelijk zit in de lift. Letterlijk, want soms gaat het gemiddelde wat omlaag, andere jaren stijgt het dan weer wat. Wanneer we de statistieken er even bijnemen, zaten we in België, voor de coronacrisis, gemiddeld aan zo'n 45.000 huwelijken per jaar. Mede door corona is dat aantal wat gezakt, maar stilaan komen we terug in dezelfde regionen. In 2021 zijn er namelijk 40.836 huwelijksbootjes uitgevaren. De cijfers voor 2022 zijn momenteel nog niet bekend.
Wie zonder huwelijkscontract huwt, valt automatisch onder het wettelijk stelsel. In een eerdere bijdrage hebben we de verschillende huwelijksstelsels al even kort in de spotlight gezet. Ondanks het feit dat het huwelijk van rechtswege zorgt voor het meeste bescherming tussen de partners, toch kunnen we die bescherming nog verder moduleren via het huwelijkcontract.
In wat volgt bekijken we een alternatief op het eerder besproken toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV). We vergelijken het beding van vooruitmaking met het beding van voorafname. Want, wanneer u bij de notaris zit om uw toekomstig huwelijkscontract te bespreken, kan u maar beter wat wijs geraken uit deze "op elkaar lijkende juridische terminologie".
Situering
Zowel het beding van vooruitmaking, als het beding van voorafname en zelfs het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, bevinden zich in dezelfde sfeer. Het gaat over echtgenoten die willen zorgen voor elkaar, maar ook zichzelf niet uit het oog willen verliezen. Solidariteit is goed, maar trop is (vaak) teveel.
De techniek om te werken met de ontbindende voorwaarden, in combinatie met het TIGV, werd reeds eerder toegelicht. Deze techniek is aanvaard door onze Vlaamse Belastingsdienst (VLABEL). Evenwel zal de notaris u vermoedelijk meedelen dat er nog andere manieren zijn. Zij doelen dan op een aantal bedingen waarin het Burgerlijk Wetboek (BW) zelf voorziet. Echter, ondanks dat de bedingen qua benaming sterk op elkaar lijken, is hun finaliteit helemaal anders.
Beding van voorafname
Bij een beding van voorafname, ook gekend als het beding van terugname, staat beschreven onder artikel 2.3.53, § 4 BW (artikel 1455 oud BW). Daarbij staat men toe dat de echtgenoot die een inbreng heeft gedaan, datzelfde goed uit de gemeenschap mag terugnemen. Voorwaarde hierbij is wel dat het goed in kwestie zich nog in natura in de gemeenschap moet bevinden. Enkel de inbrengende echtgenoot kan zich beroepen op het beding van voorafname.
Gevolg van het beding van voorafname/terugname is wel dat dit wordt aangerekend op het deel dat de terugnemende echtgenoot verkrijgt uit de gemeenschap. Geen onbelangrijk detail. De inbrengende echtgenoot zal dus diens saldo uit de gemeenschap bij mindere ontvangst verkrijgen.
De waarde van het voorafgenomen goed zal die zijn op het moment van de verdeling. Maar dat referentiepunt is niet van dwingend recht, waardoor de echtgenoten daarover wel andere afspraken kunnen maken.
Samengevat:
° beding van voorafname = beding van terugname
° speelt zowel in geval van echtscheiding als bij overlijden
° enkel voor de inbrengende echtgenoot en diens erfgenamen en rechtsopvolgers
Beding van vooruitmaking
Het beding van vooruitmaking staat opgenomen in -artikel 2.3.55, § 1 BW (artikel 1457 oud BW). Door te werken met dit beding, staat men eveneens toe dat men een goed uit de gemeenschap neemt, voor de verdeling.
Anders is hier dat deze vooruitneming niet wordt aangerekend op het deel dat de vooruitnemende echtgenoot verkrijgt uit de gemeenschap. In tegenstelling tot het beding van voorafname, hoeft degene die vooruitneemt niet de inbrengende echtgenoot te zijn. Sterker nog, de combinatie inbreng eigen goed - beding van vooruitmaking is een weg die we om fiscale redenen misschien zelfs niet willen bewandelen.
De wetgever kwalificeert het beding van vooruitmaking namelijk als een overeenkomst onder bezwarende titel. Dit wil zeggen dat de uitwerking daarvan, in beginsel, geen belastingen zal triggeren. Enige uitzondering hierop is de situatie waarbij de vooroverleden echtgenoot een eigen goed heeft ingebracht en men deze inbreng combineert met het beding van vooruitmaking. In dat geval zal men het voordeel voor de langstlevende echtgenoot deels als schenking beschouwen. De combinatie van beide technieken dient men zeer goed te overwegen, aangezien er een fiscaal kostenplaatje aan vast hangt. Weet ook dat de langstlevende echtgenoot is echter niet verplicht om gebruik te maken van het beding. Het is mogelijk om aan de toepassing daarvan te verzaken.
Belangrijk: enkel naar aanleiding van het overlijden
Hoewel het aanlokkelijk lijkt om het beding van vooruitmaking op te nemen in het huwelijkscontract, dient u zich er van te gewissen dat dit beding enkel kan spelen in het kader van een overlijden. Enkel de langstlevende echtgenoot kan goederen of geld uit de gemeenschap nemen, zonder aanrekening op diens deel in de huwgemeenschap. De verdeling van het saldo van de gemeenschap gebeurt dan volgens de wettelijke devolutie of de andere genomen schikkingen.
Samengevat:
° beding van vooruitmaking = beding van vooruitneming
° speelt enkel in geval van overlijden
° enkel voor de langstlevende echtgenoot
Vergelijking TIGV - beding van vooruitmaking - beding van voorafname
Het hoeft geen betoog dat de 3 besproken technieken elk hun voor- en nadelen hebben. Alles hangt af van wat de aanstaande echtgenoten zelf voor ogen hebben.
De gemakkelijkste keuze is die voor het beding van vooruitmaking. Indien er geen inbreng in de gemeenschap gebeurt en de echtgenoten een maximaal comfort van de langstlevende van hen willen garanderen, dan kiest u dus vermoedelijk hier voor.
Indien er een inbreng gebeurt van 1 van de echtgenoten, dan ligt de keuze iets gevoeliger. Door te werken met het beding van voorafname, kan de inbrengende echtgenoot het goed terugnemen uit de gemeenschap. Maar niet zonder meer: behoudens andersluidende afspraken wordt deze terugname aangerekend op diens deel. Er zal dus geen ongelijke verdeling zijn, nee, door de principiële aanrekening brengt men de balans weer in evenwicht. Beide echtgenoten zullen finaal evenveel hebben.
Dit is anders indien men de ontbindende voorwaarden in combinatie met een TIGV gebruikt. Door de inwerkingtreding van de ontbindende voorwaarden, verdwijnt de inbreng retroactief. Het is alsof die nooit heeft plaatsgevonden. Daardoor kan er wel een ongelijke verdeling voorliggen: de inbrengende echtgenoot heeft sowieso diens inbreng terug én zal, behoudens andere afspraken, bovendien de helft van de gemeenschap verkrijgen. Mogelijk triggert dit wel een aantal praktische problemen, indien er vervreemdingen van de goederen in het TIGV zijn gebeurd.
Conclusie
Indien u bij de notaris bent om uw huwelijkscontract te bespreken, laat u niet misleiden. De finaliteit mag dan wel enigszins in dezelfde lijn liggen: een bepaald goed komt bij de gewenste persoon terecht. Toch zijn het totaal verschillende bedingen. Bovendien hebben ze elk een ander kostenplaatje, hetzij op fiscaal vlak, hetzij op het vlak van boedelsamenstelling.
Een gewaarschuwd echtgenoot... komt niet voor verrassingen te staan bij het einde van de relatie.
aternio licht de juridische terminologie graag toe, zodat u volledig geïnformeerd aan de start van uw huwelijk staat.
Jaarvergadering in digitale tijden: zijn statuten nog wet?
De jaarvergadering, ook gekend onder diens alter ego "gewone algemene vergadering". Het is een verplicht nummertje, dat men jaarlijks minstens één keer moet opvoeren. In een klassieke benadering moet die ene keer minstens plaatsvinden op het in de statuten voorziene tijdstip. In de daaruit gegroeide praktijk zal dat tijdstip het moment zijn waarop de aandeelhouders de jaarrekening goedkeuren. Op dat zelfde moment verlenen zij ook kwijting aan het bestuur. We keren terug naar de basis en stellen ons openlijk de vraag of dit in tijden van digitalisering nog steeds relevant is? Laat ons de jaarvergadering even, door de jaren heen, analyseren.
Jaarvergadering - klassieke opvatting
Of we het nu bekijken onder het oude Wetboek van Vennootschappen (W.Venn.) of onder het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV), de jaarvergadering staat steeds uitgebreid beschreven. Terecht ook.
De jaarvergadering is het "moment de gloire" bij uitstek voor de aandeelhouders. Naast de goedkeuring van de jaarrekening, de bestemming van de winst en de verlening van kwijting aan bestuurders kan de algemene vergadering vragen stellen aan het bestuur en datzelfde bestuur tot verantwoording roepen.
Klassieke oproepingsformaliteiten
De datum van de jaarvergadering staat omstandig beschreven in de statuten: plaats, dag en uur. Om er zeker van te zijn dat iedereen zich dit tijdstip tijdig herinnert, zijn oproepingsformaliteiten in het leven geroepen. Behoudens indien de aandeelhouders er afstand van doen, dienen zij minstens 15 dagen voorafgaand aan de algemene vergadering opgeroepen te worden.
"In den beginne" diende dit via een publicatie een nationaal/regionaal blad te gebeuren. Dit was om ervoor te zorgen dat ook de houders van aandelen aan toonder werden opgeroepen. Mede door de afschaffing van de aandelen aan toonder, werd het voorgaande vervangen door een nieuwe standaard: het aangetekend schrijven. Sinds de statuten steeds vaker de mogelijkheid van digitale oproeping, bijvoorbeeld via e-mail, bevatten, boet ook het gebruik van de aangetekende brieven aan belang in.
Schending van de oproepingsformaliteiten
Indien een aandeelhouder vindt dat de oproepingsformaliteiten geschonden zijn, kan deze de algemene vergadering nietig laten verklaren. Het voorgaande verdient echter enige nuancering. Indien alle aandeelhouders unaniem afstand doen van de oproepingsformaliteiten, is de algemene vergadering wel geldig. Geen onbelangrijk detail.
Gevolgen van de nietigverklaring?
Indien de oproeping niet of niet geldig is gebeurd en een aandeelhouder zich beroept op de nietigverklaring van de vergadering, dan kan het zijn dat er dus geen (geldige) jaarvergadering is gehouden op de statutair voorziene datum. Is dat een probleem? Het lijkt van wel. Volgens de klassieke opvatting is dit een schending van de statuten. Dergelijke schending triggert bovendien de bestuurdersaansprakelijkheid.
Jaarvergadering - schriftelijk en digitaal tijdperk
Met de komst van het WVV heeft de wetgever sterk ingezet op digitalisering. Daar waar men onder het W.Venn ook reeds melding maakte van de algemene vergadering op afstand, is nu ook de schriftelijke besluitvorming uitgewerkt.
Het WVV stelt dat aandeelhouders eenparig en schriftelijk alle besluiten kunnen nemen die tot de bevoegdheid van de algemene vergadering behoren, met uitzondering van statutenwijzigingen. Het schriftelijk houden van de jaarvergadering behoort dus tot de mogelijkheden (aangezien deze niet uitgesloten wordt). Het WVV stelt ook dat de statuten zullen bepalen aan welke formaliteiten men moet voldoen, om toegelaten te worden tot de algemene vergadering.
De praktijk leert ons dat jaarvergaderingen, althans bij niet-beursgenoteerde bedrijven, vaak niet kunnen plaatsvinden op de statutair voorziene datum. Of er komt last minute een vergadering tussen die men "onverplaatsbaar" acht; of er is een aandeelhouder op reis en deze vraagt om de goodwill om de jaarvergadering op een ander moment te houden; of... Er zijn wel duizend situaties denkbaar waardoor die ene, net die ene, statutair voorziene dag niet haalbaar is.
Oproepingsformaliteiten bij een schriftelijke jaarvergadering?
Als er één ding is wat de Covid 19-pandemie ons geleerd heeft, is wel dat we voortaan alles van op afstand kunnen. Het voorzien van een schriftelijke algemene vergadering is daarom zeker een welgekomen aanvulling. Aandeelhouders hoeven niet meer fysiek samen te komen. Er dienen wel notulen en een lijst voorzien te worden waar alle aandeelhouders hun handtekening op kunnen plaatsen. Handig: geen agenda's die moeten vrijgehouden (of vrijgemaakt) worden, geen verplaatsing, geen files, geen tijdverlies,...
Bijkomend voordeel van een schriftelijke jaarvergadering, is dat men geen rekening dient te houden met oproepingsformaliteiten. Enige voorwaarde is dat de besluitvorming unaniem gebeurt door alle aandeelhouders. Waarempel: komen we hier opnieuw de unanimiteit tegen.
Unanimiteit boven alles
Uit het voorgaande kunnen we deduceren dat we uiteraard de spelregels van het WVV moeten volgen. Bovendien moeten we, op straffe van bestuurdersaansprakelijkheid, ook de statutaire bepalingen respecteren. Maar... Het lijkt er toch wel sterk op dat we met een (schriftelijke) unanieme beslissing van alle aandeelhouders toch wel wat zaken naast ons neer kunnen leggen.
Het lijkt ons dat we, met unanimiteit van stemmen van alle aandeelhouders, de jaarvergadering geldig kunnen houden op een andere dan de statutair voorziene datum. Het kan dan zowel gaan om een vroegere datum, als over een latere datum. Indien alle aandeelhouders daar dus mee akkoord gaan, lijkt het ons bovendien niet vereist om op de effectieve statutair voorziene datum óók "iets" te doen.
Men zet de bestuurdersaansprakelijkheid sowieso buiten spel, als alle aandeelhouders met unanimiteit van stemmen akkoord zijn. Het bestuur krijgt namelijk ook met unanimiteit van stemmen kwijting voor diens beleid. Wie is dan nog belanghebbende om een "stoute" bestuurder aansprakelijk te stellen? Bovendien, wat zou de schade zijn die dergelijke schendingen aanbrengen? Meer nog, indien de statuten conventioneel in een sluitende procedure voor schriftelijke besluitvorming voorzien, kan door deze werkwijze zelfs potentiële schade vermeden worden.
Het enige waar het bestuur wel nog bijzondere aandacht aan dient te geven, is de tijdige neerlegging van de jaarrekening. Want dat zou de aansprakelijkheidsvordering wél nog in het gedrang kunnen brengen.
Conclusie
Het is niet de bedoeling om te pleiten voor (nog) een revolutie. Uiteraard dient men steeds te streven naar het zo nauwkeurig mogelijk volgen van de statuten. Dat is de leidraad, het handboek van uw vennootschap. Uiteraard kunnen we met unanimiteit van stemmen niet alles zomaar steeds naast ons neerleggen.
Het lijkt alleen vanuit praktische overwegingen soms wenselijk om een beetje creatief met de regels om te springen. Indien de neuzen van alle aandeelhouders in dezelfde richting wijzen, kan hierdoor wel heel wat administratie en (onnodig) papierwerk vermeden worden.
Contacteer de creatieve juristen van aternio voor een screening van uw statuten en voor een desgevallende aanpassing op maat.
Uw vennootschap en huwelijk: let op bij het oppotten van beroepsinkomsten!
We keren even terug naar 1 september 2018. Een belangrijke peildatum, want sindsdien is het nieuw huwelijksvermogensrecht in werking getreden. Dit heeft ook belangrijke financiële implicaties voor de gelden in uw vennootschap. Heeft u een eigen beroepsvennootschap en bent u gehuwd onder een gemeenschapsstelsel? Lees dan zeker verder…
Gemeenschapsstelsel
Indien u getrouwd bent zonder een huwelijkscontract valt u onder het wettelijk stelsel, zijnde het meest voorkomende gemeenschapsstelsel.
Concreet is er dan sprake zijn van 3 vermogens: uw eigen vermogen, dat van uw echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen. Al hetgeen u reeds had vóór uw huwelijk, of verkrijgt via erfenis of schenking blijft in uw eigen vermogen. Al hetgeen u tijdens uw huwelijk verwerft, behoort tot het gemeenschappelijk vermogen. Ook inkomsten die worden verkregen uit eigen vermogen behoren steeds tot de gemeenschap.
Aandelen verkregen met gemeenschappelijke gelden: ‘titre et finance’
Indien de verkrijging van aandelen in een vennootschap met geld uit de gemeenschap zijn betaald en ingeschreven op naam van één echtgenoot, zullen de lidmaatschapsrechten (‘titre’) van deze aandelen toebehoren aan het eigen vermogen van die ene echtgenoot (art. 2.3.19, §1, 5° BW). Het moet daarbij gaan hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, zoals een besloten vennootschap (BV), hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder uitoefent.
De vermogenswaarde (‘finance’) van diezelfde aandelen behoren daarentegen toe aan het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten.
Aandelen verkregen met eigen gelden
Indien u echter aandelen bezat vóór uw huwelijk, of aandelen tijdens uw huwelijk heeft verworven via schenking van uw ouders of erfenis, dan behoren deze aandelen tot uw eigen vermogen.
In praktijk gebeurt het vaak dat deze echtgenoot zich weinig loon of dividend uitkeert en de beroepsinkomsten gaat oppotten in de eigen beroepsvennootschap. Op zich hoeft dit - tijdens het huwelijk - geen probleem te zijn.
Nieuwe vergoedingsregel
Echter, bij de ontbinding van het huwelijk (echtscheiding) onder een gemeenschapsstelsel zullen de 3 vermogens met elkaar moeten afrekenen wanneer het ene vermogen zich heeft verrijkt ten koste van een ander vermogen, dat zich heeft verarmd. In het scenario waarbij men een beroep uitoefent middels een vennootschap waarvan de aandelen eigen zijn, kan een financieel twistpunt ontstaan.
Het nieuwe artikel 2.3.44, §1 en 2 BW wil deze ongelijkheid herstellen met een vergoedingsregel.
Bij ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend: het rijker geworden vermogen (zijnde het eigen vermogen van de ene echtgenoot) zal aan het verarmde vermogen (zijnde het gemeenschappelijk vermogen) een vergoeding verschuldigd zijn, op deze manier wordt het evenwicht tussen de echtgenoten weer hersteld.
Let op met oppotten
Zo zal ook het oppotten van alle inkomsten in de eigen beroepsvennootschap – in plaats van deze te gebruiken voor het gezin – op basis van de nieuwe vergoedingsregel, kunnen leiden tot een recht op een vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen bij echtscheiding. De vergoeding zal enkel betrekking hebben op het te veel opgepotte vermogen uit de professionele vennootschap.
De wet bepaalt in het bijzonder dat een vergoeding is verschuldigd voor de netto beroepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen, als het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend.
Deze vergoedingsregeling vormt de wettelijke bekrachtiging van vaststaande rechtspraak.
Door deze wettelijk regeling wil men vermijden dat de gemeenschap, i.e. het gezin, wordt benadeeld omdat u uw beroepsactiviteit uitoefent via een vennootschap die tot uw eigen vermogen behoort. Indien u immers geen vennootschap had, maar een eenmanszaak, dan zouden de beroepsinkomsten immers ook gemeenschappelijk zijn geweest.
Werking in de tijd
De nieuwe vergoedingsregel geldt voor echtgenoten die gehuwd zijn ná de peildatum van 1 september 2018. Voor zij die reeds gehuwd waren op 1 september 2018 kan de huwgemeenschap zich slechts beroepen op de vergoedingsregeling voor de ‘mislopen’ inkomsten vanaf 1 september 2018.
Domeinnaam: wat als de wegen scheiden?
Een nieuw jaar, boordevol goede voornemens en nieuwe uitdagingen. Misschien overweegt u wel om dit jaar, samen met uw beste vriend(in), een nieuwe onderneming uit de grond te stampen. Dat is altijd al een droom geweest en daar wil u nu eindelijk eens werk van maken. Tijdens een gezellige informele brainstormmeeting bedenken jullie een naam voor de nieuwe uitdaging. Dergelijke grote stap, verdient een professionele aanpak. U bent er dan ook vast van overtuigt om de nieuwe naam, met bijhorende domeinnaam, te laten registreren. Zoals het echte goede vrienden betaamt, vertrouwt u elkaar blindelings. Onder het motto "vele kleintjes maken een groot", beslist u de taken onder elkaar te verdelen.
Keuze van de rechtsvorm van uw onderneming
We vatten kort even samen welke afwegingen u dient te maken en aan welke punten u dient te denken.
Vooreerst moet u de afweging maken hoe u de samenwerking wenst te structureren. Wilt u met een volwaardige vennootschap werken of wenst u de toekomst nog even af te tasten en gaat u daarom voor een iets lichtere vorm?
Samenwerken onder de vorm van een eenmanszaak is, zoals de naam het al laat vermoeden, niet mogelijk. Twee eenmanszaken kunnen uiteraard wel samenwerken. Maar dan dient u een stapje verder te gaan, om alles te structureren.
Dat stapje verder kan dan het oprichten van een maatschap, of een van diens subvormen zijn. De historische maatschap pur sang, heeft op zichzelf geen rechtspersoonlijkheid en bevindt zich meer in de sfeer van de vermogensplanning.
De door het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) voorziene subvormen zijn de commanditaire vennootschap (CommV) en de vennootschap onder firma (VOF). Deze subvormen worden gekenmerkt door een onvolkomen rechtspersoonlijkheid: het is een echte rechtspersoon, maar met een hoofdelijke aansprakelijkheid voor (minstens één van) de vennoten. De oprichting van een CommV of een VOF kan gebeuren zonder tussenkomst van een notaris. Uiteraard dient u statuten uit te werken en dient er een publicatie in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad te gebeuren, alsook een registratie in de kruispuntbank van ondernemingen (KBO) en het UBO-register. Registratie van een merknaam en/of domeinnaam is uiteraard mogelijk.
Indien u echt full-option wil gaan, dan kan u een volwaardige vennootschap oprichten. De bekendste vormen zijn dan de besloten vennootschap (BV) en de naamloze vennootschap (NV). Voor de oprichting daarvan dient u wel even langs de notaris te passeren. Maar vergeet ook uw accountant niet te contacteren. Er zal namelijk een financieel plan moeten worden voorgelegd. De aansprakelijkheden die hiermee gepaard gaan, zijn bovendien niet min. Na de oprichting zal er ook een publicatie in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad gebeuren, alsook een registratie in de KBO en het UBO-register. Vergeet ook hier de registratie van de merknaam en/of domeinnaam niet te doen, dat gebeurt namelijk niet vanzelf.
Goede vrienden maken goede afspraken (en vice versa)
Ongeacht de keuze van de rechtsvorm, die u op basis van het voorgaande hebt gemaakt, moet u afspraken op papier zetten. Hetzij in de statuten van uw vennootschap, hetzij in een aparte aandeelhoudersovereenkomst, het maakt niet uit maar ze moeten er zijn. Het zal dan in eerste instantie gaan over de klassiekers:
- hoe en met welke meerderheden gaan we beslissingen nemen?
- wie heeft welke bevoegdheden om op te treden?
- hoe gaan we conflicten regelen?
- ...
Maar denk ook even aan de praktische zaken. Wat als de wegen scheiden? Wie krijgt er dan de voorkeur om de activiteiten verder te zetten? Wat met de benaming? Wat met de domeinnaam? Heeft de taakverdeling bij de oprichting daar iets mee te maken? Misschien zijn dit zaken waar u in eerste instantie niet aan wil denken. Het is belangrijk om vooraf afspraken te maken, zodat het voor alle partijen duidelijk is. Laat dat nu net hetgeen zijn waar het hof van beroep te Antwerpen uitspraak over heeft gedaan, in een arrest van 2 juni 2021.
Antwerpen 2 juni 2021 - de feiten
Twee heren hadden samen een vennootschap opgericht. Eén van beide heeft de registratie van de domeinnaam voor zijn rekening genomen, inclusief de aanhorigheden zoals mailadressen, website en social media. Aangezien de registratie had plaatsgevonden voor de effectieve oprichting, staat de registratie op diens persoonlijke naam. Taakverdeling, heerlijk toch.
Echter, na enige tijd blijkt de samenwerking toch niet zo vlotjes te lopen en wensen de heren de samenwerking stop te zetten. Maar ook dat verliep niet zonder slag of stoot, waardoor de zaak voor de rechtbank kwam.
De rechtbank oordeelde dat één van de heren, diegene die effectief de activiteit wou verderzetten, de aandelen van de andere diende over te nemen. De (handels-)benaming van de vennootschap wordt daardoor mee overgenomen. Het was pas daarna dat het conflict over de domeinnaam naar boven kwam, want deze stond geregistreerd op de persoonlijke naam van degene die zijn aandelen had moeten overdragen. Deze laatste had dan wel zijn aandelen moeten overdragen, maar over de domeinnaam is niet gesproken en dus kon en mocht hij die blijven gebruiken. De overdracht van de domeinnaam wordt dan ook in rechte gevorderd.
Domeinnaam is geen intellectuele eigendom
Een domeinnaam is geen intellectueel eigendomsrecht. Het principe is dat de domeinnaam toekomt aan degene die hem eerst heeft geregistreerd. First come, first served. Het lijkt over and out te zijn voor de overnemende aandeelhouder, ware het niet dat hij zich wenst te beroepen op het Wetboek van Economisch Recht (WER) en de regeling van malafide registratie van domeinnamen die daarin staat opgenomen (artikel XII.22).
Deze regeling heeft als doen om op te kunnen treden tegen een bewust misbruik van een domeinnaam: obscure figuren die bewust bepaalde registraties van domeinnaam doen, om verwarring te zaaien of om die domeinnaam daarna tegen woekerprijzen te verkopen. Indien dergelijk misbruik kan aangetoond worden, dan kan de doorhaling of overdracht van de registratie bevolen worden door de rechtbank.
Maar, in de voorliggende casus kan voornoemd misbruik geen toepassing vinden. Het WER staat de procedure inzake malafide registraties namelijk enkel toe indien het gaat over het moment van registratie van de domeinnaam. In dit geval was er op het moment van de registratie nog geen vuiltje aan de lucht. Artikel XII.22 kan geen toepassing vinden bij het instandhouden/hernieuwen van een domeinnaam.
Dit neemt echt niet weg dat het blijven gebruiken van de domeinnaam door de overdragende partner, geen aanleiding kan geven tot enige schade (contractueel of buitencontractueel), waardoor een rechter wel de overdracht van de domeinnaam zou kunnen bevelen. Dit is in concreto wat het hof van beroep te Antwerpen gedaan heeft: het oordeel was dat de registratiehouder effectief eigenaar is van de domeinnaam, maar dat dit niet wegneemt dat het gebruik van de domeinnaam een inbreuk uitmaakt op het verbod op daden die strijden met de eerlijke marktpraktijken.
Conclusie op basis van het arrest
De beroepsbelangen van de overnemende partij worden geschaad, doordat de houder van de domeinnaam de naam nog blijft gebruiken en alzo verwarring sticht. In concreto heeft het hof van beroep een tijdsgebonden staking van het gebruik van de domeinnaam bevolen.
Conclusie
Moraal van het verhaal is om niet te overhaast in een nieuw avontuur te duiken. Soms moet je uiteraard durven springen, maar het is toch aangewezen om voorafgaand alle pro's en contra's te overwegen en u hierin te laten adviseren en bijstaan. Duidelijke schriftelijke afspraken, ook over de kleinere zaken zoals een domeinnaam, dienen hoog in het vaandel te worden gedragen
aternio legal denkt graag verder en is dus graag uw sparringpartner wanneer u nieuwe wegen wenst te bewandelen.
Vruchtgebruik en ouderlijk vruchtgenot voor u gespiegeld
Vruchtgebruik en ouderlijk vruchtgenot hebben heel wat overeenkomsten en toch zijn ze niet gelijk. Beiden verschillen immers op een aantal vlakken. Het is te kort door de bocht om te stellen dat het ouderlijk vruchtgenot het vruchtgebruik van de ouders is. In deze bijdrage zetten we de belangrijkste gelijkenissen en verschillen tussen het gemeenrechtelijk vruchtgebruik en het ouderlijk vruchtgenot in de verf.
Definitie
Het Burgerlijk Wetboek definieert het gemeenrechtelijk vruchtgebruik als een tijdelijk recht op het gebruik en het genot van een goed van de blote eigenaar, zoals een voorzichtig en redelijk persoon. De uitoefening van het recht moet in overeenstemming zijn met de bestemming van dat goed en onder de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven (art. 3:138, lid 1 BW).
De ouders hebben het gebruik en het genot van alle goederen van hun minderjarige kinderen en dit tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding (art. 384 oud BW). Naar analogie met het wettelijk vruchtgebruik is het kind eigenaar van de blote eigendom. Het ouderlijk vruchtgenot komt specifiek met het ouderlijk gezag en vangt dus ten vroegste aan bij de geboorte. Dit vruchtgenot verschaft de ouders het recht om te genieten van de vruchten en inkomsten van de goederen van een minderjarige kind. Het ouderlijk vruchtgenot geldt niet op goederen die een minderjarig kind door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerft noch op geschonken of geërfde goederen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben.
Gelijkenissen
Vruchten
Het verkrijgen van de vruchten is bij zowel het gemeenrechtelijk vruchtgebruik als het ouderlijk vruchtgenot identiek. Met name hebben zij recht op alle vruchten die tijdens het gebruik of het genot afgescheiden of opeisbaar worden; dat is ook het geval voor de vruchten die nog niet afgescheiden of opeisbaar waren op het ogenblik van het ontstaan van het vruchtgebruik of het vruchtgenot. Vruchten die nog niet afgescheiden of opeisbaar waren bij het einde van het vruchtgebruik of het vruchtgenot, komen toe aan de blote eigenaar.
Lasten
Op vlak van lasten dragen de ouders, net als de klassieke vruchtgebruiker, de lasten waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn. Dit betekent o.a. de verplichting om: (a) een beschrijving van de bezwaarde goederen op te maken; (b) de goederen in volle eigendom te verzekeren voor de gebruikelijke risico's en hiervoor de premies te betalen; (c) alle periodieke lasten te dragen die verband houden met het gebruik en genot van de bezwaarde goederen; (d) onderhoudsherstellingen te verrichten die, op korte of lange termijn, nodig zijn om de waarde van de goederen te vrijwaren, onder voorbehoud van normale slijtage, ouderdom of overmacht en (e) bij te dragen in de schulden van de boedel in verhouding tot de waarde van het gebruik of genot.
Einde
Misbruik en afstand van recht zijn gronden van beëindiging die het ouderlijk vruchtgenot deelt met het gemeenrechtelijk vruchtgebruik.
Verschillen
Lasten
De wetgever heeft bijzondere lasten opgelegd in het kader van het ouderlijk vruchtgenot die veel verder gaan dan de lasten van de vruchtgebruiker. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het specifieke karakter van het ouderlijk vruchtgenot als onderdeel van het ouderlijk gezag.
Zo zijn de ouders verplicht tot (a) het instaan voor levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen; (b) de betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen, inbegrepen de vervallen nog niet vereffende interesten bij het openvallen van het vruchtgenot en (c) de begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.
Bovendien moeten de ouders, in tegenstelling tot de vruchtgebruiker, ook de grove herstellingen uitvoeren tijdens de duur van het vruchtgenot. Op het einde van het vruchtgenot kunnen de ouders een vergoeding eisen ten belope van maximaal de meerwaarde die het goed als gevolg van de grove herstellingen heeft gekregen.
Beschikking
Het ouderlijk vruchtgenot is niet vatbaar voor vervreemding, beslag, hypotheek- of pandvestiging. Goederen van minderjarige kinderen zijn dus beschermd tegen schuldeisers van de ouders. Beslag op de inkomsten van het vruchtgenot door schuldeisers van de ouders is slechts mogelijk voor zover deze inkomsten niet hoeven gebruikt te worden voor de verplichte lasten.
Bemerk dat een vruchtgebruiker wel het vruchtgebruik kan vervreemden, een hypotheek kan laten vestigen of beslag kan laten leggen.
Einde
Kenmerkend voor het ouderlijk vruchtgenot is de beëindiging ervan bij de meerderjarigheid, ontvoogding of adoptie van het kind. Specifieke gronden van beëindiging van het recht op vruchtgenot zijn onwaardigheid, de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen vastgesteld door de rechtbank, pleegvoogdij en de ontzetting uit het ouderlijk gezag. Weet ook dat er geen sprake is van ouderlijk vruchtgenot voor die ouder die niet belast is met het goederenbeheer.
Conclusie
Hoewel op het ouderlijk vruchtgenot bepaalde beginselen van het gemeenrechtelijk vruchtgebruik van toepassing zijn, kent het een autonome regeling. Het ouderlijk vruchtgenot is een recht met een aantal bijzondere uitsluitingen, verplichtingen en lasten.
Zie ook: A. VAN SINAY, 'Het ouderlijk vruchtgenot - een kritische analyse', Brussel, Intersentia, Cahiers 2022, 110 p.
Gedeeltelijk verbod op huurindexatie voor niet-energiezuinige woningen
Het Vlaams nooddecreet van 3 oktober 2022 beperkt de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten. Het verbod tot huurindexatie beperkt zich tot die woningen die als niet kwaliteitsvol en niet-energiezuinig kwalificeren. Er is met andere woorden geen sprake van een algemene bevriezing van de huurindexatie.
Drijfveer
De stijgende prijzen (als gevolg van de hoge inflatie) zorgen ervoor dat geïndexeerde huurprijzen gevoelig hoger liggen dan de huurprijzen van het jaar voordien. De huurders ervaren bovendien ook de druk van de hoge energieprijzen. Omdat algemeen blijkt dat huurders gemiddeld minder vermogend zijn dan eigenaar-bewoners zijn zij extra getroffen door de oplopende prijzen en duurdere woonkosten. Uit onderzoek blijkt dat huurders meer gehuisvest zijn in kwalitatief minder goede en minder energiezuinige woningen, waardoor de energiekosten nog hoger oplopen. Het nooddecreet zorgt daarom voor een gedifferentieerd stelsel van tijdelijke bevriezing van de indexering van de huurprijzen.
Welke woningen?
Het decreet is uitsluitend van toepassing op huurovereenkomsten voor hoofdverblijven. Andere huurovereenkomsten, denk hierbij aan studentenhuur, zijn niet geviseerd. Daarenboven is het verbod op huurindexatie beperkt tot huurovereenkomsten die in werking zijn getreden voor 1 oktober 2022. Bij huurovereenkomsten die inwerking zijn getreden vanaf 1 oktober 2022 kan de verhuurder wel degelijk indexeren op de eerste verjaardag.
Belangrijk is dat de mogelijkheid tot indexatie is gekoppeld aan het gerealiseerde energiepeil van de huurwoning. Het label van het energieprestatiecertificaat (EPC) is hierin bepalend.
EPC en indexering
Voor huurwoningen die een energielabel A+, A, B of C hebben blijft de mogelijkheid tot indexering behouden. Huurwoningen met label E of F en woningen waarvan het energiepeil niet bekend is, zijn sinds 1 oktober 2022 gedurende één jaar uitgesloten van de mogelijkheid tot indexatie. Voor huurwoningen met energielabel D is de indexeringsmogelijkheid gedurende één jaar beperkt tot 50%.
Om te vermijden dat de huurprijsindexatie na verloop van één jaar opnieuw ten volle speelt, zal voor de huurwoningen zonder EPC en voor woningen die over het label D, E of F beschikken, vanaf 1 oktober 2023 rekening worden gehouden met een correctiefactor. De berekening en de passende correctiefactor zijn terug te vinden in het decreet.
Bestraffing
De gedeeltelijke bevriezing van de huurindexatie enerzijds en de toepassing van een correctiefactor vanaf 1 oktober 2023 anderzijds zijn niet meer of niet minder dan een bestraffing van verhuurders van niet-energiezuinige woningen.
Hoewel het hebben van een EPC sinds 2009 verplicht is zijn er wettelijke uitzonderingen voor huurovereenkomsten van voor 2009 en voor overeenkomsten waarvoor geen publiciteit is gevoerd. Het nooddecreet biedt echter geen uitweg voor verhuurders die zich in deze uitzonderingsgevallen bevinden. Als deze verhuurders willen indexeren zit er niets anders op dan alsnog een EPC aan te vragen en te hopen dat het label goed is.
Na het verkrijgen van een gunstig label kan de verhuurder in de periode tussen 1 oktober 2022 en 30 september 2023 alsnog overgaan tot indexatie conform de regels vastgelegd in het decreet. Met dien verstande dat de verhuurder geen drie maanden (zoals in principe is bepaald in het woninghuurrecht) kan teruggaan in de tijd, de huurwoning beschikte op dat moment immers nog niet over een gunstig EPC-label.
Conclusie
Het decreet heeft een dubbel doel: de betaalbaarheid van huurwoningen te verzekeren en eigenaars aan te moedigen om de energetische prestaties van de huurwoningen te verbeteren. Met het 'éénmalige en uitzonderlijke' (gedeeltelijk) verbod op indexatie voor huurwoningen zonder EPC-label of woningen met een ander label dan A+, A, B of C, koppelt de decreetgever onverbloemd de woningkwaliteit aan de indexering van de huurprijs.
Als het EPC-label verbetert of als een goed EPC-label wordt verkregen, kan de verhuurder in de periode tussen 1 oktober 2022 en 30 september 2023 alsnog overgaan tot huurindexatie conform de regels vastgesteld in het decreet. Voor de huurwoningen zonder EPC en voor woningen die over het label D, E of F beschikken, zal vanaf 1 oktober 2023 rekening worden gehouden met een correctiefactor voor het bepalen van de huurindexering.
Niet getrouwd met de boze wolf: het toekenningsbeding
Trouwen onder het stelsel van scheiding van goederen klinkt helaas nog al te vaak als kil en afstandelijk. Toch hoeft dit niet zo te zijn. Het is een stelsel met heel wat mogelijkheden waarbij tal van huwelijksvoordelen kunnen worden toegekend. Door het inlassen van uitdrukkelijke bedingen in de huwelijksovereenkomst kunnen namelijk voordelen worden bekomen. In deze bijdrage belichten we het in de praktijk minder toegepaste toekenningsbeding voor goederen die exclusief aan één echtgenoot toebehoren. Laat ons mee de mythe helpen ontkrachten dat een scheiding van goederen gelijk staat aan trouwen met een hebzuchtige boze wolf.
Huwelijksvoordelen: wat zijn dat?
Het zijn voordelen, expliciet opgenomen in de huwelijksovereenkomst, die verkregen worden uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het huwelijksstelsel en die een duidelijk onderdeel zijn van het gekozen stelsel. Dergelijke voordelen zijn nooit een civiele schenking, toch kan er mogelijk sprake zijn van inkorting. Er zijn immers plafonds aan huwelijksvoordelen in het geval er gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen zijn (art. 2.3.5.7 en 2.3.5.8. BW).
Bij plafondoverschrijding behandelt de wetgever de huwelijksvoordelen, minstens erfrechtelijk, alsof het om een schenking gaat. Alle huwelijksvoordelen tot aan deze plafonds zijn volkomen én blijven onaantastbaar voor de kinderen. Ondanks een eventueel overstijging zijn en blijven de voordelen hoe dan ook huwelijksvoordelen.
Ingeval er gemeenschappelijke kinderen zijn, kan er inkorting zijn voor het aandeel boven de helft in waarde van de tegenwoordige (voorhuwelijkse) goederen of toekomstige goederen verkregen voor of tijdens het huwelijk door erfenis, schenking of testament. De andere helft en de aanwinsten zijn reservebestendige huwelijksvoordelen.
In aanwezigheid van niet-gemeenschappelijke kinderen zijn de huwelijksvoordelen reservebestendig zolang ze niet meer dan de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde aanwinsten toekennen aan de andere echtgenoot. Het surplus is bijgevolg vatbaar voor inkorting.
Voorbeelden van conventionele huwelijksvoordelen bij scheiding van goederen zijn:
- het beding van inbreng waarbij één of beide echtgenoten goederen in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) brengen;
- het verblijvingsbeding, niet zelden aangevuld met een keuzebeding, dat bij vereffening en verdeling van het huwelijksstelsel goederen toekent die in onverdeeldheid aan beide echtgenoten toebehoren; of
- het toekenningsbeding, eventueel ook met opties, dat bij vereffening en verdeling goederen toekent die exclusief toebehoren aan de echtgenoot-eigenaar.
Toekenningsbeding
Echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen kunnen m.a.w. voordelen bedingen inzake goederen die exclusief toebehoren aan één van hen. Het voordeel van het toekenningsbeding is dat deze goederen tijdens het huwelijk in het bezit blijven van de echtgenoot-eigenaar. In tegenstelling tot het TIGV behoren de betrokken goederen niet in onverdeeldheid toe aan de echtgenoten. Pas bij vereffening en verdeling van het huwelijksstelsel zullen ze finaal bij de andere echtgenoot terechtkomen. Het is perfect mogelijk om het toekenningsbeding optioneel te maken. Denk bijvoorbeeld aan de keuze van de langstlevende echtgenoot in volle eigendom en/of in vruchtgebruik, voor de geheelheid of voor bepaalde percentages van alle of van bepaalde goederen, waarbij de keuze voor ieder goed verschillend kan zijn.
Net omdat de echtgenoot-eigenaar over de volle beschikkingsbevoegdheid blijft beschikken, zijn er een aantal knipperlichten.
Het is namelijk perfect mogelijk dat de eigenaar de goederen tijdens het huwelijk spontaan (of gedwongen) verkoopt of wegschenkt. Om die reden is het nuttig om te voorzien in een clausule van zaakvervanging of een bepaling waardoor de andere echtgenoot aanspraak kan maken op de waarde van de goederen. Het kan ook aangewezen zijn om in een verrekenregeling te voorzien ingeval de andere echtgenoot financiële of andere bijdragen heeft geleverd. Idem dito voor wat betreft een passiefregeling met betrekking tot de openstaande schulden die verband houden met de toegekende goederen.
Door het opnemen van dergelijke clausules onderbouwen de echtgenoten zonder enige twijfel de kwalificatie van het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel. De bijkomende regelingen inzake het beding zorgen voor de duidelijke integratie en coherentie in het huwelijksvermogensstelsel.
Hoe zit het fiscaal?
De Vlaamse Belastingadministratie (Vlabel) erkent alvast het bestaan van een toekennings- of toebedelingsbeding. De voorafgaande beslissing 21018 van 15 maart 2021 laat hierover niet de minste twijfel. De burgerrechtelijke kwalificatie van een dergelijk beding wordt ook fiscaal als een niet-schenking aanvaard, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
Op het verkregen huwelijksvoordeel wordt niet alleen geen schenkbelasting geheven maar ook geen erfbelasting. Het voordeel is namelijk geen erfrechtelijke verkrijging vermits de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat.
Een toekenningsbeding is echter een overeenkomst onder bezwarende titel van een onverdeeld deel en kan aldus worden belast. Het gevolg hiervan is dat Vlabel op de overdracht van onverdeelde onroerende goederen registratiebelasting, i.e. het verkooprecht, zal heffen. Indien de verrichting daarentegen betrekking heeft op roerende goederen, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.
Het blijft wel opletten voor de kwelduivel van fiscaal misbruik. Vlabel kan elke overeenkomst, gesloten vanaf 1 juni 2012, immers aftoetsen aan de antimisbruikbepalingen. Er is geen fiscaal misbruik indien er voldoende niet-fiscale motieven ten grondslag liggen aan het beding. Vlabel bekijkt dit met (te) strenge blik. De belastingpraktijk wijst op fiscaal misbruik bij bedingen in de huwelijksovereenkomst waarbij de onroerende goederen niet zijn betrokken. Wie geen fiscaal risico wil lopen onderwerpt alle goederen best aan eenzelfde regeling.
The way to go is alleszins om de niet-fiscale motieven voor het gekozen huwelijksstelsel en het toekenningsbeding, of enige ander beding, op te nemen in de huwelijksovereenkomst. De keuze voor het stelsel van scheiding van goederen is meestal ingegeven vanuit de bescherming die het stelsel biedt inzake mogelijk verhaal van schuldeisers en de gewaarborgde autonomie inzake het bestuur en beheer van de eigen goederen. Voor het toekenningsbeding lijkt het hoofdmotief allicht de bezorgdheid om de langstlevende echtgenoot te beschermen bij overlijden.
Conclusie
Het opnemen van een toekenningsbeding in een huwelijksovereenkomst kan nuttig zijn. Het biedt de mogelijkheid, om vanuit de bezorgdheid voor het welzijn van de langstlevende echtgenoot, bij vereffening en verdeling van het huwelijksstelsel eigen goederen toe te kennen op een civielrechtelijke en fiscaal interessante manier. Tot het overlijden of bij echtscheiding blijven deze goederen alleszins onder het autonoom bestuur en beheer van de echtgenoot-eigenaar. De redactie van een toekenningsbeding, meer algemeen ook deze van andere bedingen, vereist de nodige zorg teneinde de kwalificatie als huwelijksvoordeel veilig te stellen.
aternio adviseert u graag bij uw planning.