Mede-eigendom: btw-aftrek en facturatie VME
Een ons allen gekend straatbeeld: een grote appartementsblok waarbij de ruimtes op het gelijkvloers eigendom zijn van een vennootschap. Resultaat: vennootschap als mede-eigenaar. Klassiek staat de vereniging van mede-eigenaars (VME) in voor de betaling van alle gemeenschappelijke schulden. De syndicus vraagt de mede-eigenaars doorheen het jaar enkel provisie's en vraagt nadien het saldo op. Kan de vennootschap deze kosten op factuur vragen aan de vereniging van mede-eigenaars? Kan de vennootschap de btw op deze kosten aftrekken?
Probleemstelling
Een vereniging van mede-eigenaars is een vereniging met rechtspersoonlijkheid. Zij kwalificeert bovendien als onderneming in de zin van het Wetboek van Economisch Recht. Hierdoor dient een VME tevens ingeschreven te zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO). Tenslotte valt zij ook onder de verplichting tot het voeren van een boekhouding.
Men zou daarom kunnen verwachten dat de VME dan ook facturen met btw moet uitsturen aan de mede-eigenaars. De mede-eigenaar vennootschap kan vervolgens de aangerekende btw in mindering brengen. Indien de verschillende leveranciers rechtstreeks een deeltje aan elke mede-eigenaar zouden factureren zou dit namelijk ook op die manier verlopen.
Wil dit echter zeggen dat een VME als onderneming verplicht facturen met btw moet uitsturen?
btw- en facturatieverplichting VME
De verplichting voor een onderneming om al dan niet een factuur uit te reiken vloeit voort uit haar fiscale verplichtingen op het vlak van btw.
De rechtsleer stelt echter dat een VME niet onderworpen is aan deze verplichtingen in zoverre zij activiteiten stelt die beperkt zijn tot handelingen in het kader van het beheer en het behoud van het gebouw van de mede-eigendom.(1)
Een VME die haar eindafrekening uitstuurt, doet in se niks meer dan aan de verschillende mede-eigenaars vragen om hun aandeel te betalen in de facturen die de VME reeds doorheen het jaar voorgeschoten heeft. In die zin is de handeling van de VME inderdaad als een loutere beheershandeling te beschouwen. De verplichtingen op het vlak van btw zijn bovendien reeds voldaan door de verschillende leveranciers van de VME. De btw zit als het ware al in de afrekening van de syndicus verwerkt.
Wil dit nu zeggen dat een btw-plichtige vennootschap dan haar recht op aftrek verliest louter en alleen omdat zij met een situatie van mede-eigendom wordt geconfronteerd?
Belang van een verzoek tot meer gedetailleerde afrekening aan de VME
Neen, de vennootschap blijft namelijk als btw-plichtige gerechtigd om de btw op de leveranciersfacturen gericht aan de VME af te trekken. Zij kan die ten belope van haar aandeel op grond van artikel 45, §1 btw-wetboek ook in aftrek brengen mits hij over een gedetailleerde afrekening beschikt.
Dat de syndicus een gedetailleerde afrekening moet voorzien wil echter niet zeggen dat dergelijke afrekening standaard ook de informatie nodig voor de btw-aftrek moet omvatten.
Voor de VME volstaat het namelijk een individuele afrekening te bezorgen waarop de verschillende posten zoals oa. energie, water, en onderhoudskosten voorkomen. Per post weergeven welke facturen daarvoor betaald zijn met uitsplitsing van de betaalde btw is echter niet verplicht. Temeer nu een btw-plichtige mede-eigenaar niet "standaard" is.
Het hoeft dan ook geen betoog dat men als bestuurder van een vennootschap mede-eigenaar maar beter zelf het initiatief neemt. Het feit dat er geen vermeldingen van individuele facturen van leveranciers op de eindafrekening van de VME staan, heeft namelijk niet tot gevolg dat men de betaling kan uitstellen. Het is de vennootschap zelf die om de vereiste informatie moet vragen.
Wat als de VME nalaat de gevraagde informatie te bezorgen?
Zodra de vennootschap het initiatief heeft genomen is de VME wél gehouden om een geschikte afrekening te bezorgen. Een overzicht van facturen van leveringen en diensten aan de VME moet de belastingplichtige de mogelijkheid geven een btw-aftrek ten belope van zijn aandeel daarin te realiseren.
Indien de VME nalaat om tijdig de vereiste informatie te geven, kan dit een grond zijn tot een vordering jegens de VME. Een succesvolle vordering vereist dan enerzijds een tijdig verzoek van de vennootschap zelf en anderzijds een nalaten van de VME tot het overmaken binnen het kalenderjaar waarin de btw in aftrek kan worden genomen.
Conclusie
Een VME is niet verplicht om facturen uit te reiken aan de vennootschap mede-eigenaar. Hoewel de individuele afrekening gedetailleerd moet zijn, is een VME evenmin verplicht om spontaan de informatie nodig voor btw-aftrek op te nemen. Het initiatiefrecht ligt volledig bij de vennootschap mede-eigenaar zelf. Deze mag wel de medewerking van de VME verwachten.
Bent u actief als syndicus? Heeft u een vennootschap die mede-eigenaar is? Of wil u gewoonweg meer weten over deze materie? Aarzel niet en contacteer ons.
(1) M. MAUS, “Het fiscaal statuut van de vereniging der mede-eigenaars”, Huur 1998-99, 72-73.
Voortaan minder risico op monsterboeten
U heeft wellicht ooit al iets gehoord over de zogenaamde 'aanslag geheime commissielonen', beter bekend als de 'monsterboete'.
Wanneer bijvoorbeeld lonen of bepaalde vergoedingen door de uitkerende vennootschap niet zijn vermeld op een fiscale fiche, kan zij worden gesanctioneerd door een aanslag geheime commissielonen.
De wet van 27 juni 2021 (B.S. 30 juni 2021) versoepelt nu de voorwaarden om aan de toepassing van deze bijzondere aanslag te kunnen ontsnappen.
Ficheplicht
In principe zijn kosten voor een onderneming pas fiscaal aftrekbaar wanneer zij door de nodige bewijsstukken zijn verantwoord.
Voor lonen en voordelen alle aard toegekend aan werknemers of bedrijfsleiders en vergoedingen toegekend aan zelfstandige verkrijgers (commissies, makelaarslonen) geldt zelfs een bijzondere ficheplicht.
Vennootschappen moeten deze fiches jaarlijks opmaken en indienen bij de fiscus. Op die manier kan de fiscale administratie nagaan of de uiteindelijke verkrijgers van de vergoedingen deze ook correct hebben aangegeven.
Aanslag geheime commissielonen
Wanneer de vennootschap echter niet heeft voldaan aan voornoemde ficheverplichting kan zij worden onderworpen aan een aanslag geheime commissielonen. De vergoedingen worden daarbij afzonderlijk belast bij de uitkerende vennootschap.
Het tarief van de bijzondere aanslag bedraagt op vandaag 100% wanneer de verkrijger een natuurlijke persoon is, en 50% wanneer de verkrijger een rechtspersoon is (voorheen was dit 309% !).
Ontsnappingsroutes
De wet voorzag echter in 2 ontsnappingsroutes.
Ten eerste is de monsterboete niet verschuldigd wanneer de verkrijger van lonen of voordelen ze aangegeven heeft (art. 219, lid 5 WIB 92).
Daarnaast is de monsterboete evenmin verschuldigd wanneer de fiscus de genieter van de lonen of voordelen 'tijdig en op ondubbelzinnige wijze' kan identificeren (art. 219, lid 6 WIB 92). (De fiscus hoeft de bedragen nog niet effectief te hebben belast.)
De identificatie is 'tijdig' wanneer dit uiterlijk gebeurt binnen 2 jaar en 6 maanden vanaf 1 januari van het betrokken aanslagjaar.
Wanneer de fiscus de verkrijger identificeerde buiten deze periode, dan kon de fiscus bij de vennootschap alsnog een aanslag geheime commissielonen opleggen, ook had er een belasting plaatsgevonden bij de verkrijger.
Dit heeft de wetgever nu aangepast.
Nieuwe wetgeving versoepelt ontsnappingsroute
De fiscus mag de bijzondere aanslag voortaan ook niet meer opleggen - na de periode voor ondubbelzinnige identificatie - wanneer de binnenlandse verkrijger akkoord gaat met de belasting in zijn hoofde. Die belasting kan binnen de gewone aanslagtermijn van 3 jaar of de bijzondere termijn van 7 jaar bij fraude.
Conclusie
De aanslag geheime commissielonen heeft al sinds haar invoering de gemoederen beroerd. Zowel het tarief als de concrete toepassing ervan werd door de belastingplichtigen telkens als zéér onredelijk aangevoeld. Ook de fiscale wetgever heeft dit uiteindelijk erkend, getuige de laatste wetswijziging. De monsterboete is voortaan de uitzondering in plaats van de regel.
aternio gidst u doorheen de fiscale jungle. Toch twijfels of vragen: contacteer ons.
Belastingschulden na aandelenoverdracht bij VOF
Het Hof van Cassatie is duidelijk over de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten van een VOF. Zij blijven aansprakelijk voor belastingschulden die uitvoerbaar geworden zijn ná publicatie van de aandelenoverdracht (1).
Algemeen kader
Eigen aan de VOF is dat haar vennoten hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor alle verbintenissen van de vennootschap. Bovendien kunnen haar aandelen principieel niet worden overgedragen. Is een aandelenoverdracht statutair toch toegelaten dan kan dit geen gevolg hebben ten aanzien van de verbintenissen van de vennootschap die dateren van vóór de tegenwerpelijkheid van de overdracht.
Vorig jaar wierp het Hof al eens de schijnwerpers op deze principes (2). Het Hof ging over tot vernietiging van een vonnis in een zaak waarbij de vordering tot achterstallige huur lastens de voormalige vennoot van een VOF werd afgewezen. Hiermee bevestigde het Hof dat een ex-vennoot gehouden blijft tot verbintenissen van de vennootschap die voortvloeien uit overeenkomsten van vóór de aandelenoverdracht.
Arrest 30 april 2021
In haar arrest van 30 april 2021 gaat het Hof nog een stapje verder. Zij oordeelt namelijk dat deze principes eveneens van toepassing zijn op belastingschulden die slechts uitvoerbaar werden ná de aandelenoverdracht.
In het bestreden arrest was namelijk geredeneerd dat een fiscale vordering m.b.t. aanslagjaar 2002 pas ontstaat bij het inkohieren ervan. De aanslag werd dus pas na de aandelenoverdracht uitvoerbaar. Het arrest besloot dat een vennoot enkel kon worden aangesproken voor een belasting die werd ingekohierd voor het tijdstip van de publicatie van de overdracht van de aandelen in het Belgisch Staatsblad.
Het Hof veegt voorgaande redenering van tafel. Zij steunt haar oordeel op onder meer de volgende overwegingen:
- artikel 360, eerste lid WIB'92: een voor een aanslagjaar verschuldigde belasting dient gevestigd op de inkomsten die de belastingsplichtige in het belastbaar tijdperk heeft verkregen;
- een schuld uit inkomstenbelasting staat definitief vast wanneer het belastbaar tijdperk waarin de inkomsten zijn verkregen afgesloten is;
- een navolgend uitvoerbaar belastingskohier kan inderdaad in regel slechts ten uitvoer worden gelegd tegen de personen die bij naam erin vermeld staan (in casu de nieuwe vennoot);
- het voorgaande doet geen afbreuk aan de vennootschapsrechtelijke bepalingen inzake de VOF;
- hieruit volgt dat de ná aandelenoverdracht ingekohierde aanslag m.b.t. het inkomstenjaar van de aandelenoverdracht alsnog uitvoerbaar is op het vermogen van de ex-vennoot.
Conclusie
Met voormeld arrest verduidelijkt het Hof van Cassatie dat voor de toepassing van de vennootschapsrechtelijke aansprakelijkheidsprincipes bij een VOF in se enkel het moment van het ontstaan van de schuld van belang is. De uitvoerbaarverklaring van schuldvordering ná publicatie van de aandelenoverdracht, doet hieraan geen afbreuk. De voormalige vennoot blijft aldus aansprakelijk ook al heeft hij zijn aandelen reeds lang overgedragen.
WIe binnenkort aandelen van een VOF verkoopt of koopt, houdt hiermee maar beter rekening bij het onderhandelen van de overdrachtsovereenkomst. Het aanvaarden van standaardclausules kan al snel tot onaangename verrassingen leiden.
aternio legal kan u helpen bij het inbouwen van de geschikte beschermingsmechanismen.
(1) Cass. (1e k.) AR F.19.0133.N, 30 april 2021 (BELGISCHE STAAT / A. F.) (rolnr :F.19.0133.N).
(2) Cass. nr N-20200618-2 (C.18.0333.N), 18 juni 2020.
Het financieel plan: een aardig klusje voor zowel oprichters als notarissen
Eerder berichtten wij reeds over de formele vereisten voor de opmaak van een financieel plan dat onder het nieuwe Wetboek het levenslicht zagen. Hoewel dit op het eerste zicht de kostprijs van de oprichting van een vennootschap de hoogte injaagt, verdient de beschermingsfunctie ervan desalniettemin bijzondere aandacht. Een onzorgvuldig opgesteld financieel plan en een vordering in oprichtersaansprakelijkheid gaan namelijk vaak hand in hand. Recente rechtspraak (1) eist niet alleen van de oprichter(s) en cijferberoepers maar ook van de notaris zelf bijzondere waakzaamheid.
Formele verplichtingen van de notaris
De verplichtingen die het Wetboek zelf aan de notaris oplegt zijn vrij straight forward. De notaris moet er vanuit vennootschapsrechtelijk oogpunt enkel voor zorgen dat hij:
- voorafgaand aan het verlijden van de oprichtingsakte een financieel plan ontvangt;
- vervolgens dit plan in het notarieel dossier bewaart voor mocht het ooit aan de rechtbank moeten worden voorgelegd; en
- tenslotte bekijkt of alle wettelijk vereiste elementen in het plan zijn opgenomen.
De notaris hoeft zich om aan deze verplichtingen te voldoen niet om te scholen tot accountant. Het Wetboek voorziet namelijk zelf in een checklist.
Doorgaans zal de zorgvuldige oprichter ook beroep doen op een cijferberoeper. Hierdoor bleef de controletaak van de notaris en zijn risico op enige aansprakelijkheid al bij al vrij beperkt.
Ambtsverplichtingen van de notaris
De notaris moet echter niet alleen rekening houden met de puur vennootschapsrechtelijke bepalingen. Hij is namelijk ook een openbaar ambtenaar die onderworpen is aan bijzondere wetgeving inclusief bijkomende verplichtingen.
Zo volgt uit de Wet op het notarisambt voort dat een notaris niet alleen moet waken over de correcte toepassing van de wet maar ook dat hij zijn cliënten moet bijstaan en advies moet verstrekken.
Doorgaans zal de oprichter in de akte om die reden een standaardclausule terugvinden waarin hij verklaart dergelijk advies en bijstand te hebben ontvangen alvorens tot het ondertekenen van de akte over te gaan.
In de praktijk zal de notaris doorgaans wel wijzen op het belang van een zorgvuldig opgesteld financieel plan en uitleggen wat de oprichtersaansprakelijkheid inhoudt. Een diepgaand gesprek om te peilen naar de kennis van de oprichters en een cijfermatige analyse ter beoordeling van de haalbaarheid van het plan, is echter minder voorkomend. Temeer nu een zorgvuldige oprichter voor de opmaak van het financieel plan doorgaans een beroep doet op een cijferberoeper. Dit gegeven zou de adviesplicht van de notaris al wat moeten vergemakkelijken.
Een controle van de formele vereisten en enige duiding bij het belang van het financieel plan, zal de notaris doorgaans wel vrijwaren voor enige aansprakelijkheid bij navolgend faillissement.
Toename van het risico op aansprakelijkheid?
Recente rechtspraak van het Hof van Beroep Luik lijkt deze principes echter op de helling te zetten. In het voorliggende geval was er namelijk geen probleem met het financieel plan op het vlak van formele vereisten. Evenmin kon de notaris worden verweten het belang van het financieel plan niet te hebben onderstreept.
Het Hof besloot echter tot aansprakelijkheid van de notaris op basis van de gebrekkige cijfermatige inhoud van het plan. Dit overigens terwijl de oprichters hiervoor beroep hadden gedaan op een cijferberoeper. Volgens het Hof had de notaris op basis van gesprek met de oprichters eenvoudig kunnen afleiden dat zij geen voeling hadden met het vennootschapswezen. Aan de cijfers had hij moeten vaststellen dat de eerste drie jaren na oprichting geen winst voorzagen zodat het ingebracht eigen vermogen niet voldoende was.
Achterliggende gedachte lijkt dat wanneer een plan inhoudelijk zo flagrant ontoereikend is, het de naam 'financieel plan' niet meer waardig is. Aldus is niet aan de formele vereiste van het voorleggen ervan voldaan.
In de noot bij het arrest halen Diederick Bruloot en Gauthier Vandebossche (1) terecht aan dat op die manier in se alles op een hoopje wordt gegooid en één en ander een brug te ver gaat. Vooreerst blijft een onderscheid tussen de formele en raadgevingsverplichting van de notaris aangewezen. Daarnaast gaat het niet op om de aansprakelijkheid van de notaris te onderwerpen aan de algemene zorgvuldigheidsnorm op basis van inhoudelijke aspecten terwijl hij op basis van de formele verplichtingen zich in se met deze inhoudelijke aspecten niet mag inlaten.
Toekomstige rechtspraak zal uitwijzen of men op basis van de adviesplicht van de notaris daadwerkelijk ook een financiële analyse van zijn kant mag verwachten én in welke mate dit het oprichtingsproces al dan niet zal bemoeilijken.
Conclusie
Het was reeds duidelijk dat het financieel plan een belangrijke plaats inneemt bij de oprichting van een vennootschap. Er zondermeer vanuit gaan dat de notaris het financieel plan cijfermatig wel zal bestuderen als garantie op succes, lijkt ons eerder wishful thinking. Spijts voormelde rechtspraak blijft het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de oprichter zelf om een realistisch plan voor te leggen. Het hoeft geen betoog dat de bijstand van een cijferberoeper hierbij geen overbodige luxe is.
Anderzijds toont het voorgaande ook aan dat van de notaris meer mag worden verwacht dan het louter aan sneltempo afhaspelen van de voorliggende akte. Soms lijkt het misschien geen evidentie: u mag de notaris nog alles vragen alvorens uw krabbel te zetten.
Voor een volledige gemoedsrust is het niet alleen aan te raden om het plan door een professional te laten opstellen, juridische begeleiding kan zeker ook geen kwaad. Niet alleen als extra controlevehikel tegenover de notaris maar ook al bij het bepalen van de geschikte rechtsvorm.
Gelukkig hebben we bij aternio alles in huis: finance én legal solutions. Neem dus gerust contact op.
(1) Luik (7e k.) nr. 2018/RG/779, 14 januari 2020 in JLMB 2020, afl. 30, 1419 en http://jlmbi.larcier.be/ (27 september 2020); JDSC 2020, afl. 1, 63, noot DELVAUX, M.; TRVRPS 2021, afl. 2, 214 en http://www.trv.be/trv/default.aspx?l=NL (10 april 2021), noot BRULOOT, D., VANDENBOSSCHE, G.
(R)evolutie van de boekhouding en factuur als bewijsmiddel.
De wetgever heeft de laatste jaren - spijts politieke strubbelingen en aanhoudende pandemie - niet stil gezeten. Het ondernemerslandschap werd niet alleen getrakteerd op een geheel nieuw Wetboek. Het ondernemingsrecht op zich werd eveneens grondig hervormd met als voorlopig sluitstuk ook 'nieuwe' regels inzake bewijs. Sommige verschillen of nieuwigheden zijn eerder subtiel, andere een consolidatie van een jarenlange evolutie in de rechtspraak. Deze bijdrage focust op de twee meest frequent gehanteerde bewijsmiddelen in het ondernemingsrecht: de boekhouding en de factuur.
Het bewijs in het pre-hervormingstijdperk - een terugblik
Algemeen principe van vrij bewijsrecht
Al sinds Napoleontische tijden verdient de relatie tussen kooplieden een bijzondere plaats binnen ons rechtsstelsel. Zij worden namelijk geacht op hetzelfde niveau te opereren op het specifieke toneel van de markt van vraag en aanbod. Eén van de voornaamste kenmerken van het ondernemingsrecht is dan ook dat het een vrij bewijsrecht kent.
Het Wetboek van Koophandel vertrekt vanuit het principe dat handelsverbintenissen op dezelfde wijze kunnen worden bewezen als burgerlijke verbintenissen. Daarenboven kunnen kooplieden sedert jaar en dag gebruik maken van het bewijs met alle middelen van recht. In een hectische of ons-kent-ons context was het namelijk geen vast gebruik om voor elke daad van koophandel netjes geschriften uit te wisselen.
Deze historische context heeft er ook steeds voor gezorgd dat het bewijs van handelsverbintenissen aan minder strenge regels onderworpen was. Een onderhandse overeenkomst kent geen enkel vormvoorschrift, ongeacht het financiële belang is in se geen geschrift vereist en een eventueel geschrift is weerlegbaar door getuigen of vermoedens.
Vrijheid blijheid? Het hoeft geen betoog dat het ondernemerslandschap inmiddels veel complexer is geworden. Deze historische vrijheid zit echter zodanig diep ingeworteld in het handelswezen dat het haast té essentieel is dit principe in twijfel te trekken.
Regelmatig gevoerde boekhouding
De boekhouding van handelaars heeft steeds een bijzondere plaats gehad in het tussen hen geldende bewijsrecht. Voor zover regelmatig gevoerd, kan de rechter de boekhouding als bewijs aannemen tussen handelaars wegens handelsdaden.
De waarde van dergelijke boekhouding is gelijk aan die van een buitengerechtelijke bekentenis. De rechter is aldus niet verplicht de boekhouding als bewijs in aanmerking te nemen of om er een zekere waarde aan toe te kennen.
Al helemaal complex is het vraagstuk wat er dan moet gebeuren met een niet regelmatig gevoerde boekhouding. Een onregelmatigheid heeft namelijk niet per se betrekking op het deel van de boekhouding dat tot bewijs van de voorliggende aanspraak moest dienen.
Factuur als bewijs van koop-verkoop
Wettelijk en feitelijk vermoeden
Een mogelijks nóg meer bijzondere plaats komt toe aan de aanvaarde factuur als bewijs van de koop-verkoop.
Tegen de leverancier / opsteller van de factuur levert de aanvaarde factuur het bewijs op van de koop-verkoopovereenkomst zoals die uit de factuur blijkt. Dit betreft een wettelijk vermoeden.
Tegen de klant / ontvanger van de factuur bewijst de factuur het bestaan van de koop voor zover de factuur uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. Hier gaat het om een louter feitelijk vermoeden dat kan worden weerlegd (met alle middelen van recht).
Aanvaarding van de factuur
De essentie zit hem in de aanvaarding door de ontvanger. De opsteller van de factuur kan zichzelf louter door het uitsturen van de factuur geen bewijs verschaffen. Dergelijke aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. Stilzwijgende aanvaarding kan bestaan uit hetzij de betaling van de factuur hetzij de inschrijving ervan in de boekhouding hetzij het gebrek aan een concreet protest binnen een redelijke termijn.
Er is al heel wat inkt gevloeid over het gebrek aan protest van de factuur. Concreet protest veronderstelt geen algemeen bezwaar, hetgeen niet wegneemt dat het bezwaar wel op de integrale factuur betrekking kan hebben. Een redelijke termijn wordt beoordeeld rekening houdend met de aard van de overeenkomst en de complexiteit van de factuur zelf. Of ook het protest zelf impliciet kan zijn, is eerder twijfelachtig. Het louter niet betalen of een algemene verantwoording vragen volstaat in principe niet.
Daarenboven moet het stilzwijgen ook omstandig zijn, hetzij begeleid door omstandigheden waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de stilzwijger zijn wil geuit heeft.
Beperkte toepassing
Voormelde vermoedens beperken zich in beginsel tot de essentie van de factuur zelf (aard en prijs van goederen of diensten) en niet tot de secundaire verbintenissen (een bijkomende vergoeding).
Tenslotte dient benadrukt dat voor bv. aannemingszaken er geen wettelijk doch enkel feitelijk vermoeden bestaat. De rechter is aldus niet verplicht om uit de aanvaarding van een aannemingsfactuur het akkoord met betaling ervan af te leiden.
Grote hervorming van 2018 - invloed op het bewijs
Uitbereiding van het vrij bewijsrecht
De Wet tot hervorming van het ondernemingsrecht gooit een aantal historische begrippen en concepten overboord. De Rechtbank van Koophandel omgedoopt tot Ondernemingsrechtbank, geen handelaar of daden van koophandel meer en ook het onderscheid tussen ondernemingen van burgerlijke en handelsaard kwam tot een einde.
Al deze wijzigingen hebben één duidelijke oorzaak: de invoering van een nieuw en ruimer ondernemingsbegrip. Het vrije bewijsrecht wordt daardoor van toepassing op:
- elke natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
- iedere rechtspersoon; of
- andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid voor zover zij een uitkeringsoogmerk heeft
Klassiek publiekrechtelijke rechtspersonen die geen goederen/diensten aanbieden op de markt en de overheden zelf uitgezonderd.
Het vrije bewijsrecht geldt zowel tussen ondernemingen onderling als voor partijen die tegen een onderneming willen bewijzen. Het tegenbewijs dat de onderneming tegen een niet-ondernemer wil leveren blijft aldus onderworpen aan het burgerlijk bewijsrecht. Hetzelfde geldt voor bewijzen tegen natuurlijke personen-zelfstandigen van zaken die kennelijk vreemd zijn aan hun onderneming.
Boekhouding als bewijs tout court
De boekhouding wordt als bijzonder bewijsmiddel behouden met als voornaamste vernieuwing dat zij niet langer regelmatig hoeft te zijn om als bewijs in aanmerking te komen. Het feit dat een bepaald aspect van de boekhouding twijfelachtig is, verhindert het bewijs van verzending door bv. inschrijving van de factuur in kwestie niet.
Bovendien mag de boekhouding niet ten nadele van de onderneming worden gesplitst. Wie zijn boekhouding voorlegt zal aldus het geheel moeten voorleggen en niet enkel de zaken die hem tot voordeel kunnen strekken.
Het principe van de vrije waardering van de bewijswaarde door de rechter blijft behouden. De rechter zal aldus beoordelen welke waarde aan het boekhoudkundig element toekomt rekening houdend met de gevoerde boekhouding als geheel.
Factuur als bewijs van rechtshandelingen
De factuur levert ingevolge de hervorming niet enkel bewijs op van het bestaan van een koop-verkoop, maar van alle rechtshandelingen waarvoor een factuur is opgesteld.
Zodra het bewijs kan worden geleverd dat de factuur werd aanvaard, verkijgt zij een wettelijke bewijswaarde.
Eén en ander geldt echter enkel in de mate waarin voor die bepaalde rechtshandeling een factuur opgesteld moet worden. Men kan evident geen facturen uitschrijven om zich een wettelijk bewijs te verschaffen van zaken die helemaal geen factuur behoeven.
Bewijsrecht in het nieuwe Burgerlijk Wetboek
Break-even voor het vrij bewijsrecht
Het nieuw boek 8 van het Burgerlijk Wetboek raakt niet aan de principes van het vrij bewijsrecht tussen ondernemingen onderling of tegen een onderneming. Dezelfde uitzonderingen blijven van toepassing: geen vrij bewijsrecht tegen een niet-onderneming of tegen een natuurlijke persoon-zelfstandige voor zaken die kennelijk vreemd aan zijn onderneming.
Overeenstemmende boekhouding als bewijs
Daar waar de hervorming een feitelijk vermoeden van bewijs uit de boekhouding tout court installeerde, schroeft het Burgerlijk Wetboek de teugels terug aan. Weliswaar wel met een wettelijke i.p.v. feitelijke bewijswaarde tot gevolg.
Een boekhouding verkrijgt namelijk wettelijke bewijswaarde tegen een andere onderneming indien de vermeldingen in de boekhouding van de onderscheiden partijen overeenstemmend zijn. Denk hierbij aan de inschrijving van de factuur in de boekhouding van beide partijen wanneer één van beide aanvoert de factuur nooit ontvangen te hebben.
Is er echter geen overeenstemming tussen beide boekhoudingen, dan kan de boekhouding hoogstens een feitelijk vermoeden scheppen. Hierdoor zal het bevel tot overlegging van de boekhouding door de rechtbank of één van partijen wellicht meer doorgang vinden.
Een laatste nuancering onder het nieuwe B.W.: de boekhouding mag opnieuw slechts gedeeltelijk worden voorgelegd als bewijs tegen de onderneming zelf wanneer ze niet regelmatig gevoerd is. Het creëren van een schijn van betrouwbaarheid wordt dus opnieuw mogelijk door de nadelige stukken weg te laten.
Aanvaarde of niet betwiste factuur
Voortaan bepaalt de wet uitdrukkelijk dat niet alleen de aanvaarding maar ook een niet binnen een redelijke termijn betwiste factuur het bewijs van de rechtshandeling oplevert. Het gebrek aan tijdig protest wordt aldus van vorm van stilzwijgende aanvaarding naar expliciete rechtsgrond geheven.
Bovendien kan voortaan ook het gebrek aan betwisting van een factuur door een niet-onderneming een weerlegbaar vermoeden van aanvaarding uitmaken. Dit kan wanneer het gebrek aan betwisting een omstandig stilzwijgen uitmaakt. Ook voor niet-ondernemers is voortaan een meer actief handelen aangewezen. Ook hier gaat het echter nog steeds om een feitelijk en dus weerlegbaar vermoeden.
aternio staat u in het licht hiervan graag bij in het opzetten van een goede invorderings- en facturatiepolitiek.
Nieuw: 'centraal register van economische knipperlichten'
Met ingang van 5 juli 2021 (KB 13 juni 2021) werd in België een nieuw 'centraal register van economische knipperlichten' in het leven geroepen. Dit register heeft tot doel ondernemingen in moeilijkheden sneller op te sporen, om zo de gepaste maatregelen te kunnen treffen.
Kamers voor Ondernemingen In Moeilijkheden (KOIM)
Binnen de ondernemingsrechtbanken zijn de specifieke 'Kamers voor Ondernemingen In Moeilijkheden' (KOIM) bevoegd voor het opsporen en opvolgen van de toestand van ondernemingen in moeilijkheden. Zij doen al het nodige om de continuïteit van de activiteiten te behouden, maar ook om de rechten van de schuldeisers te vrijwaren.
De KOIM volgt de financiële toestand van de onderneming op de voet en neemt - zo nodig - de gepaste maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het aansturen van de onderneming tot herstelmaatregelen om een faillissement te vermijden.
Wanneer de situatie echter onherstelbaar is aangetast, moet zij het dossier doorsturen naar het parket voor een dagvaarding tot faillissement.
Welke 'knipperlichten'?
Daar waar voorheen de gegevens her en der verspreid lagen en men de puzzelstukjes zelf diende te leggen, verzamelt en centraliseert het register nu alle relevante indicatoren of knipperlichten om ondernemingen in moeilijkheden op te sporen.
Hoe meer 'knipperlichten' er gaan branden, hoe groter de noodzaak voor de KOIM om de toestand van de onderneming in kwestie te onderzoeken.
Vooreerst hebben de knipperlichten betrekking op gegevens die administraties nu al wettelijk dienen mee te delen aan de ondernemingsrechtbank.
Het gaat om schuldenaren die:
Andere knipperlichten zijn bijvoorbeeld:
-de financiële gezondheidsindicator berekend door de Nationale Bank van België;
-het aantal werknemers van de onderneming; en
-het regelmatig verplaatsen van de zetel van de onderneming.
Deze indicatoren zullen worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf hun registratie in het register.
Toegang tot het register?
Gelet op de precaire situatie waarin de betreffende onderneming zich bevindt, is het register niet voor iedereen toegankelijk.
Enkel de griffie, de rechters van de KOIM, de rechter-verslaggevers en de bevoegde procureurs des Konings hebben rechtstreeks toegang tot het register.
Het KB van 13 juni 2021 vermeldt de maatregelen tot bescherming van de vertrouwelijkheid en veiligheid van verwerkte persoonsgegevens.
Conclusie
De KOIM zal ondernemingen in moeilijkheden voortaan kunnen opsporen via gegevens uit het 'centraal register van economische knipperlichten'. Het is dus daarom belangrijk om uw betalingen en administratie nauwgezet op te volgen. Het opzetten van een goede corporate en financial housekeeping kan daarbij al wonderen verrichten!
Maak nog snel werk van de werkbaarheidscheque!
Werkbaar werk. Het is een dingetje. Het is werk waar je niet overspannen of ziek van wordt. Werk waarin je kan groeien. Werk dat in balans is met je privéleven. Samengevat: werk dat je graag doet en dat je nog wel even kan volhouden. Klinkt mooi! Maar de praktijk is vaak minder mooi. Voor werkgevers is het soms een uitdaging om werknemers gezond, veilig, gemotiveerd en comfortabel aan het werk te houden. Om daar enigszins aan tegemoet komen, riep de Vlaamse overheid in 2019 de werkbaarheidscheque in het leven. De coronacrisis zorgde evenwel voor een uitbreiding en verlenging van het toepassingsgebied ervan.
Werkbaarwatte?
Met de werkbaarheidscheques kunnen eenmanszaken, kmo's en grote ondernemingen de werkbaarheid binnen de onderneming vergroten. Waarover gaat het concreet? Metingen of scans (laten) uitvoeren om de werkbaarheidsgraad van de onderneming in kaart te brengen of beroep doen op begeleiding om een werkbaarheidsplan op te stellen met maatregelen of verbeterprojecten. Ook de opvolging hiervan kan met de werkbaarheidscheque worden bekostigd.
Daarnaast het kan ook gaan over nog meer concrete acties. Investeren in advies rond aanpassingen aan de werkpost of de arbeidsorganisatie, begeleiding bij competentieversterking of opleidingen om het psychisch welzijn van werkgevers en werknemers te vergroten.
En toen was er corona...
De coronacrisis zorgde ervoor dat er nog een versnelling hoger diende geschakeld op vlak van werkbaar werk. Plots was telewerk de norm, maar vele organisaties waren hier (nog) niet op voorzien. Uiteindelijk bleek in menige organisatie dat telewerk zeker werkbaar kan zijn, daar waar voorheen de meningen duidelijk verdeeld waren. De overheid bracht duidelijkheid met nieuwe fiscale spelregels rond telewerk, maar ook in het ondernemersveld sijpelt stilaan de nood aan een duurzaam beleid rond plaats- en tijdsonafhankelijk werken binnen.
Ook daarvoor kan de werkbaarheidscheque nu dus dienen. Hoe telewerk organiseren? Hoe processen digitaliseren en de opvolging van het werk organiseren? Op welke manier kan leidinggeven op afstand werken? Hebben werknemers andere competenties nodig en hoe dit realiseren? Maar evengoed: waar kunnen werknemers terecht als ze zich niet goed in hun vel voelen? Hoe werknemers betrokken houden? En voor wie geen beroep kan doen op een nanny: hoe ouders ondersteunen bij de combinatie van telewerk en opvang van de kinderen?
Voor antwoorden op al deze vragen kan u dus via de werkbaarheidscheque een beroep doen op een erkende dienstverlener. Samen met u bekijken zij wat nodig is op vlak van werkbaar werk binnen uw onderneming.
Praktisch
Ondernemingen in de profit- en de socialprofitsector met minstens 1 werknemer kunnen van de cheques gebruik maken. Of uw onderneming aan de voorwaarden voldoet, kan u hier nagaan.
Er is een maximale subsidie voorzien van 10.000 euro per onderneming. Elke onderneming kan maximaal 3 keer steun aanvragen, en dat tot het maximum is bereikt of tot het budget dat de Vlaamse overheid hiervoor heeft uitgetrokken, is opgebruikt. Belangrijk detail: uiterste datum om de werkbaarheidscheque aan te vragen is 31 december 2021. Maak er dus nog snel werk van!
Ondernemingen die beroep doen op de kmo-portefeuille kunnen daarnaast van een tijdelijke verhoging van het budget genieten (tot maximum 5.000 euro per onderneming) voor acties rond werkbaar werk. Meer info kan u hier vinden.
De werkbaarheidscheque kan enkel online aangevraagd worden. Meer info over de voorwaarden en de aanvraagprocedure van de werkbaarheidscheque kan u hier vinden.
Hoe het formulier KI buitenlands onroerend goed correct invullen?
In een vorige blog hebben we het reeds uitvoerig gehad over de toekenning van een Belgisch Kadastraal Inkomen (KI) voor buitenlands vastgoed.
Om dit KI te kunnen bepalen, zullen alle eigenaars van buitenlands vastgoed zeer binnenkort een vragenlijst krijgen. Sommige eigenaars hebben het formulier misschien al ontvangen. Hoe vult u dit formulier correct in? U leest het hierna.
Onverdeelde eigenaars?
Elke Belgische belastingplichtige die zakelijke rechten (eigendom, vruchtgebruik, erfpacht, opstal) heeft op een in het buitenland gelegen onroerend goed, is verplicht daarvan aangifte te doen.
Gebouwd onroerend goed
De bepaling van het KI voor buitenlandse gebouwde onroerende goederen gebeurt op dezelfde wijze als voor in België gelegen gebouwen. We moeten dus kijken naar de "normale nettohuurwaarde" op 1 januari 1975. Indien deze waarde niet voorhanden is zal men het KI bepalen aan de hand van de huidige verkoopwaarde. De huidige verkoopswaarde brengt men terug tot de waarde van 1975 door toepassing van een correctiefactor. Die correctiefactor (15,036 voor inkomstenjaar 2020) zal men jaarlijks in een Koninklijk Besluit publiceren. Vervolgens moet men op deze waarde de kapitalisatiefactor van 5,3% toepassen.
- Actuele verkoopswaarde is gekend
- Actuele verkoopswaarde is niet gekend
Indien u de 'actuele verkoopwaarde' van het onroerend goed echter niet kent, maakt het aangifteformulier een onderscheid tussen 3 verschillende situaties;
1) Terrein waarop u een gebouw hebt laten optrekken
In deze situatie moet u in vak 5 de verwervingsprijs van de grond aangeven (exclusief notariskosten en registratierechten) en de datum van de verwerving. Daarnaast vermeldt u ook de kostprijs van de constructie (exclusief BTW of andere gelijkgestelde buitenlandse belasting) en de datum van het einde van de werken.
2) Gebouwd goed verworven zonder verdere verbouwingswerken uit te voeren
In dit geval moet u de verwervingsprijs in vak 6 opgeven, samen met de datum van verwerving. De verwervingsprijs is opnieuw exclusief notariskosten en registratierechten.
3) Gebouwd onroerend goed waaraan vervolgens wel verbouwingswerken zijn uitgevoerd
Indien er intussen wel verbouwingswerken zijn uitgevoerd, moet u in vak 7 van het formulier de "actuele normale verkoopwaarde" opgeven (zijnde, de verkoopprijs "die op het tijdstip van de aangifte onder normale verkoopvoorwaarden zou kunnen worden verkregen").
- Verkoopwaarde in 1975 is gekend
Tot slot voorziet vak 8 van het formulier de de mogelijkheid om toch "de normale verkoopwaarde in 1975" of "het jaarlijks bruto huurinkomen in 1975" (namelijk: de som van de ontvangen huurgelden en huurvoordelen) aan te geven.
Uit een eerdere circulaire bleek immers dat wanneer de belastingplichtige voormelde waarden in 1975 kent, hij aan de fiscale administratie kan vragen om deze waarden te gebruiken in plaats van de huidige waarde aangepast met de voormelde correctiefactor.
Ongebouwde onroerende goederen
Het KI van ongebouwde onroerende goederen zal men vaststellen op basis van de schaal van 2 euro per hectare.
Materieel en outillage
Om KI van materieel en de outillage te berekenen, zal men op de gebruikswaarde de correctiefactor van 5,3 % toe te passen.Men acht de gebruikswaarde gelijk aan 30 % van de aanschaffings- of beleggingswaarde als nieuw, eventueel vermeerderd met de kosten van de opeenvolgende veranderingen.
Timing
Belastingplichtigen hebben tijd tot eind 2021 om het aangifteformulier terug te sturen.
Belastingplichtigen die voor de eerste keer buitenlands vastgoed aangeven in hun aangifte in de personenbelasting van 2021 zullen in september/oktober" het formulier ontvangen. Ook zij hebben tijd tot 31 december 2021 om het formulier terug te sturen.
Heeft u pas na 1 januari 2021 een buitenlands onroerend goed gekocht? Dan moet u dat spontaan melden binnen de 4 maanden na de aankoop.
btw-forfait voor kleinhandelaars dooft uit
Op vandaag zijn er in België nog steeds enkele duizenden kleinhandelaars die gebruik maken van de zogenaamde forfaitaire btw-regeling. Dit betekent dat men de btw niet berekent op hun werkelijke verkopen en aankopen, maar op een forfait, bepaald per sector. Het gaat hierbij voornamelijk om caféhouders, bakkers, slagers en kappers.
De huidige regering heeft nu beslist om dit regime te laten uitdoven. Tegen 1 januari 2028 moet het regime volledig afgeschaft zijn.
btw-forfait
De btw-administratie heeft met bepaalde sectoren forfaits afgesproken om hun omzet te belasten. De omzet van deze btw-plichtigen wordt daarbij forfaitair berekend op basis van hun aankopen of hun uurtarieven.
Om van het forfaitaire regime te kunnen genieten, zijn er uiteraard wel enkele voorwaarden:
- Zo mag de jaaromzet, exclusief btw, niet hoger zijn dan € 750.000,00;
- Vanaf 1 januari 2020 kan ook enkel een onderneming/natuurlijke persoon nog genieten van het forfaitaire regime. Vennootschappen zijn voortaan dus uitgesloten;
- Minstens 3/4 van de omzet komt uit handelingen waarvoor het niet verplicht is een factuur uit te schrijven;
- Tot slot moet de kleinhanderaar tot een van volgende toegelaten sectoren of beroepen behoren:- apothekers- bakkers, brood- en banketbakkers;
- caféhouders;
- consumptie-ijsbereiders;
- exploitanten van frietkramen;
- foornijveraars;
- herenkappers, dameskappers, heren- en dameskappers;
- kleinhandelaars in diverse textiel- en lederwaren, kranten en tijdschriften, levensmiddelen, zuivelproducten en melkventers;
- schoenherstellers;
- slagers en spekslagers.
Een boekhouding voor iedereen
De forfaitaire btw-regeling vormt sowieso een uitzondering op het voeren van een gedetailleerde en bewijskrachtige boekhouding. Sinds de hervorming van het Wetboek van Economisch Recht moet nochtans elke onderneming een boekhouding voeren.
Kleinhandelaars die nog altijd zonder boekhouding werken, zullen hier vanaf 2028 niet langer aan ontsnappen. De regering maakt namelijk komaf met de forfaitaire btw.
In het forfait voor de caféhouders is bijvoorbeeld vastgelegd hoeveel pinten je uit een vat bier kan tappen. Dit is uiteraard een fraudegevoelig systeem en voer voor discussie.
In haar voortdurende strijd tegen fiscale fraude, wil de regering daarom ook dit forfaitaire btw-regime afschaffen. Dit heeft tot gevolg dat vanaf 2028 elke ondernemer - hoe klein ook - een boekhouding zal moeten voeren.
Timing
Tijdens een vergadering vorig jaar met de FOD Financiën en de vertegenwoordigers van alle betrokken sectoren werd de afschaffing vanaf 1 januari 2023 vooropgesteld. Echter, dit was voor de betrokken sectoren te kort dag. Daarom werd een uitdoofscenario overeengekomen. De afschaffing van de forfaitaire belastingregeling zal dus pas gelden vanaf 1 januari 2028. Dit geldt ook enkel voor zij die reeds het forfait toepassen.
Vanaf 1 januari 2022 kan niet meer gestart worden met de forfaitaire belastingregeling.
Conclusie
Het effectieve einde van de forfaitaire btw-regeling voor kleinhandelaars is nu heel dichtbij. Vanaf 1 januari 2022 zal alvast niet meer gestart kunnen worden onder de forfaitaire regeling. Voor diegene die er actueel nog gebruik van maken, valt het doek op 1 januari 2028.
Laat ons eerlijk zijn: dit fiscaal anachronisme hoort niet langer in een moderne economie waar digitalisering en elektronische betalingen mee het ritme bepalen. Bovendien is het een finale en logische stap in het belasten van de werkelijke resultaten.
Goed geboerd? Beloon uw personeel met een premie!
"Elk nadeel heb z'n voordeel", zei een bekende Nederlandse voetballer ooit. En met COVID-19 is het niet anders. In deze crisistijden zijn er ook bedrijven die het goed gedaan hebben. Denk maar aan de supermarkten of de pakjesbedrijven. Zij krijgen de mogelijkheid om hun werknemers dit jaar een eenmalige premie toe te kennen. Die "coronapremie" maakt deel uit van het loonakkoord dat binnen de regering onderhandeld werd.
Consumptiecheques
Geen cash, wel cheques. De regering koos voor consumptiecheques om zo de koopkracht van werknemers te verhogen en om de lokale economie terug te laten aanzwengelen na de pandemie. Elke cheque heeft een maximumwaarde van 10 euro. Het maximale bedrag per werknemer bedraagt 500 euro. Geen onaardig bedrag.
De consumptiecheque zag het levenslicht in 2020, maar kende toen een beperkt toepassingsgebied. Dat toepassingsgebied wordt nu verruimd. Naast de horeca, de sport- en cultuursector zullen nu bijvoorbeeld ook kappers, bioscopen, wellnesscentra en zelfs rijscholen de cheques kunnen aanvaarden. Ook alle handelszaken komen in aanmerking. Bestedingsmogelijkheden in overvloed, zo lijkt.
Voorwaarden
Bedrijven die tijdens de coronacrisis goede resultaten behaalden, kunnen de consumptiecheques toekennen aan hun werknemers. Wat "goede resultaten" zijn, is nog niet vastgelegd. De regering schuift die hete aardappel door naar het sociaal overleg. Zo kan elke sector of zelfs elke individuele werkgever bepalen of er ruimte is voor een extraatje voor de werknemers.
Consumptiecheques toekennen gebeurt via een collectieve arbeidsovereenkomst op sectoraal of ondernemingsniveau. Bedrijven die niet onderworpen zijn aan een collectieve arbeidsovereenkomst kunnen gebruik maken van individuele overeenkomsten tussen werkgever en werknemer. Kortom, niet alleen de grote spelers, maar ook de kleinere kmo's komen in aanmerking.
Wie de cheques toekent, moet dit doen voor alle werknemers. Of toch minstens voor een objectief afgebakende groep van werknemers. Werkgevers mogen daarbij niet discrimineren. Hetzelfde geldt voor het toegekende bedrag. Dit hoeft niet voor alle werknemers hetzelfde te zijn. Maar een verschil moet wel op objectieve en niet-discriminatoire criteria berusten. Zo zou bijvoorbeeld het arbeidsregime van een werknemer een verantwoord criterium kunnen zijn.
Financiële kant van de premie
De coronapremie heeft uiteraard een interessant sociaal en fiscaal kantje. De werknemer ontvangt (maximum) 500 euro netto aan extra koopkracht. Dat bedrag is vrij van sociale en fiscale lasten. De werkgever betaalt enkel een werkgeversbijdrage van 16,5 %. Concreet betekent een premie van 500 euro netto voor de werknemer aldus een kost voor de werkgever van 582,50 euro. Bovendien is de premie volledig aftrekbaar als beroepskost.
Belangrijk detail: de consumptiecheque mag geen bestaand loon, premie of ander voordeel vervangen. Is dat toch het geval, dan vervalt het sociaal en fiscaal voordeel en zullen er toch RSZ-bijdragen en belastingen verschuldigd zijn.
Praktisch
Bedrijven kunnen vanaf 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2021 de consumptiecheques toekennen. Wie cheques krijgt, kan die tot en met 31 december 2022 besteden. Die deadline geldt ook voor de in 2020 uitgegeven consumptiecheques. Daarvoor werd de geldigheidsduur dus verlengd. Bovendien zijn de bestedingsmogelijkheden voor de "oude" consumptiecheques nu ruimer.
Net zoals maaltijd- of ecocheques worden consumptiecheques afgeleverd door de gekende aanbieders, zoals Edenred, Sodexo of Monizze.
Binnen afzienbare tijd zullen de sociale partners opnieuw aan de tafel zitten. Daaruit zal - per sector - blijken wat er mogelijk is en wat er onder "goede resultaten" moet worden verstaan. Tenzij de sector bepaalde verplichtingen oplegt, bepaalt elk bedrijf wel zelf of het consumptiecheques toekent.
aternio houdt voor u de vinger aan de pols.