Na de “Deense zaken”: hoe fiscale aanval op holdingstructuren counteren?

Op 26 februari 2019 oordeelde het Europees Hof van Justitie in twee baanbrekende arresten dat er sprake was van fiscaal misbruik bij toepassing van de Europese Moeder-Dochter richtlijn en Interest & Royalty richtlijn.  

Deense zaken

Concreet ging het in beide zaken telkens om een Deense vennootschap (vandaar de “Deense zaken”), aangehouden door een vennootschap in een andere Europese lidstaat die op haar beurt werd aangehouden door een niet–Europese vennootschap.  

Wanneer dividenden worden opgestroomd vanuit de Deense vennootschap naar de Europese tussenvennootschap (en vervolgens naar de niet-Europese vennootschap) is er in principe geen Deense bronheffing verschuldigd, gelet op de toepassing van de vrijstelling uit de Moeder-Dochterrichtlijn.  

Het Europees Hof van Justitie besliste er echter anders over. De belastingplichtigen maken volgens haar gebruik van pure doorstroomvennootschappen en complexe juridische constructies enkel en alleen om Deense bronheffing te kunnen ontwijken. 

Concrete argumenten Hof

An sich is er niks onwettig aan het -rechtmatig- oprichten en gebruiken van een ‘holdingvennootschap’. 

Niettemin haalt het Hof van Justitie in haar rechtspraak (nieuwe) argumenten aan om te onderschrijven dat het in casu weldegelijk om fiscaal misbruik ging:  

  • het korte tijdsbestek waarbinnen de dividenden quasi volledig zijn doorgesluisd;
  • de “uiteindelijk gerechtigde” van de dividenden zijn telkens entiteiten die niet konden genieten van de vrijstelling van de Richtlijn;
  • de tussenvennootschap kon niet vrij over de ontvangen gelden beschikken. 

Volgens het Hof werd de vrijstelling van Deense bronheffing daarom terecht geweigerd door de fiscus wegens oneigenlijk gebruik van de vrijstellingsregel. 

Algemene regels voor fiscaal misbruik

Een correcte interpretatie en analyse van de Europese regels inzake fiscaal misbruik uit de richtlijn is hier aan de orde. 

Vooreerst, er kan maar sprake zijn van misbruik als de belastingplichtige handelt in strijd met het doel van de betrokken regel (objectief element) en uit een geheel van objectieve elementen blijkt dat het wezenlijke doel van de transactie bestaat in het bekomen van een belastingvoordeel (subjectief element). 

Aan deze voorwaarden is voldaan wanneer kunstmatige constructies worden opgezet die geen verband houden met de economische realiteit en zuiver bedoeld zijn om belasting te ontwijken. Wanneer een belastingplichtige een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent in een andere lidstaat via een duurzame vestiging, handelt zij dus niet in strijd met het doel van de richtlijn, ook al betaalt zij hierdoor minder belastingen. 

Wat doet België?

In praktijk blijkt dat nu heel wat lokale belastingautoriteiten – ja, ook de Belgische – de “Deense zaken” gaan gebruiken als pasmunt om de aanval op holdingstructuren in te zetten.  

Ook de Belgische Rulingcommissie kreeg na de Deense zaken heel wat vragen over de interpretatie van het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ van een dividend. 

In diverse fiscale geschillen oordeelde de Belgische fiscus reeds dat een ‘uiteindelijk gerechtigde’ van een dividend die persoon is die de economische vruchten van de deelneming opstrijkt en die de macht heeft om hierover te beschikken. Zij past aldus een “substance–over–form” benadering toe overeenkomstig de "Deense zaken". 

Conclusie - Hoe een aanval counteren?

Het zal er in een geschil steeds op aankomen om te kunnen aantonen dat een vennootschap voldoende ‘substantie’ heeft en de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is van het dividend om de fiscale vrijstelling van de richtlijn te kunnen claimen. 

Wanneer een dividend ontvangen wordt van of uitgekeerd wordt aan een 'lege doos' die geen enkele economische relevantie heeft in de groep, en enkel als doorgeefluik dient, zou de fiscus wel eens kunnen oordelen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de richtlijn.  

Holdings zijn per definitie vennootschappen die zich toeleggen op het beheer van activa en weinig activiteiten ontplooien. Dat heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie ook bevestigd. 

Indien de vennootschap geldig is opgericht, daadwerkelijk bestaat, geen lege doos of postbus is, maar over de nodige materiële en personele middelen ('substance') beschikt om haar doel te verwezenlijken, zal zij aan de de economische realiteit beantwoorden.  

Ook met een uitgekiende dividendpolitiek binnen de groep kan men een discussie met de fiscus over het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ counteren.  

BRON: T.F.R., 2021/10, nr. 602 “Deense zaken: retroactiviteit vs. Rechtszekerheid” en Internationale Fiscale Actualiteit 2023/01 “Post-Danish cases beneficial owner test: “mama is de baas (of niet)?! 


UBO terug voor iedereen consulteerbaar? 

Zoals u intussen al genoegzaam weet zijn alle vennootschappen, vzw’s, stichtingen, trusts, fiducieën en andere soortgelijke constructies gehouden tot identificatie van hun uiteindelijke begunstigden. De zogenaamde "Ultimate Beneficial Owners" moeten worden opgenomen in het UBO-register. 

In de eerste plaats is het dé perfecte tool voor belastingautoriteiten om transparante info te verzamelen van de desbetreffende entiteiten. Ook voor bepaalde vrije beroepen zoals notarissen, advocaten, accountants is het een handig hulpmiddel om aan hun antiwitwasverplichtingen te voldoen. 

Nu bleek algauw dat eigenlijk 'ieder lid van de bevolking’ het UBO-register kon inkijken. Dus ook nieuwsgierige burgers die totaal geen uitstaans hebben met de betreffende entiteit. Dit deed - geheel terecht - serieuze vragen rijzen over het recht op privacy, en wel tot bij het Europees Hof van Justitie. 

Rechtspraak Hof van Justitie

Op  22 november 2022 (C 27/20) en C/601/20) deed het Hof uitspraak over de uitwerking van het UBO-register in Luxemburg. Concreet  vroeg een vennootschap én een uiteindelijke begunstigde aan een Luxemburgse rechtbank om de onbeperkte toegang voor het grote publiek te gaan beperken op grond van de schending van hun privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Uiteindelijk kwam de zaak via een prejudiciële vraag tot bij het Hof. 

Vermits iedereen via het internet zomaar toegang kon hebben tot het UBO-register, ook al hebben zij geen reden die verband houdt met de door het UBO-register nagestreefde doelstellingen, oordeelde het Hof dat er inderdaad een schending was van het recht op bescherming van het privéleven en persoonsgegevens. 

Publieke toegang tijdelijk ‘on hold’

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft België - naast Luxemburg en andere lidstaten van de EU – op 24 november 2022 maatregelen getroffen zodat het UBO-register niet meer consulteerbaar was door 'het grote publiek'. Let wel, u bent nog steeds wettelijk verplicht om de uiteindelijke begunstigde van uw entiteit te identificeren. Op dat vlak verandert er helemaal niks. 

Intussentijd werd door de FOD Financiën naarstig gezocht naar een werkbare oplossing om aan de Europese rechtspraak te kunnen voldoen.  Die (tussen)oplossing lijkt er nu te zijn gekomen. 

Wetsaanpassing

Op 17 februari 2023 verscheen immers een aanpassing van de Antiwitwaswetgeving in het Belgisch Staatsblad. Voortaan zal iedere natuurlijke of rechtspersoon die toegang wenst tot het UBO-register, hiervoor een “legitiem belang” moeten aantonen. 

Uiteraard stelt zich onmiddellijk de vraag wat we moeten verstaan onder een “legitiem belang”. 

Legitiem belang

Een KB, eveneens van 17 februari 2023, verduidelijkt wanneer iemand over een dergelijk legitiem belang beschikt. De aanvrager in kwestie moet aantonen dat hij/zij een activiteit uitoefent die verband houdt met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten. 

In praktijk zal de toegang voor het grote publiek dus erg beperkt zijn. Personen die niet betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding, hebben geen legitiem belang en krijgen dus ook geen toegang. Een groot deel van de actoren die wel betrokken zijn bij antiwitwasbestrijding hadden reeds toegang tot het register, denk hierbij aan notarissen, banken, accountants enz. 

Tussenoplossing

In afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan deze nieuwe wettelijke bepalingen, kunnen raadplegingsverzoeken per e-mail worden verzonden naar het adres ubobelgium@minfin.fed.be. 


Btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen

Administratie en boekhouding vormen voor veel ondernemers nog steeds een tijdrovend struikelblok. Een btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen klinkt als muziek in de oren. Maar wat komt er allemaal bij kijken en schuilen er ook addertjes onder het gras?

Btw-vrijstellingsregeling

Om als kleine onderneming in aanmerking te komen voor een btw-vrijstelling mag de omzet van jouw onderneming niet meer dan 25.000 euro (exclusief btw) op jaarbasis bedragen. Het maakt hierbij niet uit welke juridische vorm de onderneming heeft. Ondanks de (optionele) btw-vrijstelling, is de aanvraag van een btw-nummer voor elke btw-plichtige noodzakelijk. Bovendien moet de verkoopfacturen melding maken van deze regeling: btw vrijstellingsregeling – kleine ondernemingen (KB nr.19 van 29 juni 2014)

Je kan dus vrij kiezen om in stappen in deze regeling voor kleine ondernemingen. Een aanvraag is mogelijk op 2 momenten, namelijk:

  • 1 juli, aanvraag te doen vóór 1 juni
  • 1 januari, aanvraag te doen vóór 15 december

Let wel op, bepaalde sectoren zoals ondernemingen in de bouwsector, horecasector of tweedehandssector zijn uitgesloten van deze vrijstellingsregeling.

Wees aandachtig dat wanneer je als onderneming van deze vrijstelling hebt genoten en nadien bent overgestapt op het reguliere btw-regime, je niet meteen kan terugkeren. Als onderneming kan je immers pas terug aanspraak maken op deze vrijstellingsregeling vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op de verandering van het stelsel.

Voordelen

Hét grote voordeel van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen is uiteraard dat je als onderneming geen periodieke btw-aangiften moet indienen. Andere btw-plichtigen moeten namelijk trimestrieel of zelfs maandelijks btw-aangiften indienen.

Een bijkomend voordeel is dat je als onderneming dus ook geen btw moet aanrekenen op jouw verkoopfacturen. Vooral voor particulieren of ondernemingen die geen btw in aftrek kunnen nemen, is dit deugddoend.

Nadelen

Uiteraard zijn er aan alles voor-en nadelen. Dat is ook bij deze regeling het geval. Zo zal je als kleine onderneming geen btw kunnen aftrekken op de aankoopfacturen en betaal je bijgevolg 'de volle pot'.

Daarnaast kan deze regeling ook nadelig zijn, wanneer je aankopen doet bij een leverancier uit een andere EU-lidstaat of wanneer je verkoopt aan klanten met een btw-nummer gevestigd in aan andere EU-lidstaat. In deze scenario's, gelden hierna volgende regels.

Leverancier in andere EU-lidstaat

Hier schuilen de gevreesde addertjes onder het gras. Wanneer jouw onderneming een aankoop doet bij een leverancier gevestigd in een andere EU-lidstaat, verwerft jouw onderneming intracommunautaire goederen en/of diensten. In dit geval ben je als afnemer schuldenaar van de btw. Als gevolg hiervan zal jouw onderneming een bijzondere btw-aangifte moeten indienen uiterlijk op de 20ste dag volgend op de belastbare periode. In deze aangifte zal je aan de verschuldigde btw moeten voldoen.

Echter kan je als onderneming voor de aankoop van de goederen deze formaliteit vermijden. Dit zolang de aankopen de drempel van 11.200 euro per kalenderjaar niet overschrijden. In dit geval mag jouw onderneming haar btw-nummer niet mededelen aan de leverancier, aangezien deze anders met btw-medecontractant zal factureren. Op de aankoopfacturen zal dus gewoon buitenlandse btw gerekend worden.
Tip: Kijk even het btw-tarief na van het land waarin jouw leverancier gevestigd is om na te gaan wat het voordeligste is.

Houd er wel rekening mee dat van zodra je jouw btw-nummer aan de leverancier doorgeeft, je verplicht bent dit te doen voor alle volgende aankopen van dat kalenderjaar én de twee daaropvolgende kalenderjaren. Wanneer je de drempel van 11.200 euro overschrijdt ben je bovendien altijd verplicht jouw btw-nummer aan de leverancier door te geven.

Klant in andere EU-lidstaat

Voor alle leveringen en diensten aan een klant met een Europees btw-nummer moet jouw onderneming alweer een opgave indienen. Deze keer is het een ‘intracommunautaire opgave’ die uiterlijk op de 20ste dag volgend op de belastbare periode moet worden ingediend.

Werken in onroerende staat

Wanneer er werken in onroerende staat worden uitgevoerd, ben je als kleine onderneming sinds 1 januari 2023 verplicht om de leverancier jouw btw-nummer mee te delen en schriftelijk op de hoogte te stellen van jouw btw-vrijstelling. Op deze manier weet de leverancier dat er op de verkoopfactuur gewoon btw aangerekend moet worden. Dit om te vermijden dat de leverancier verkeerdelijk een factuur btw-medecontractant opmaakt.

Conclusie

Kortom, je kan een btw-vrijstelling aanvragen indien je een kleine onderneming bent die op jaarbasis niet meer dan 25.000 euro omzet draait. Hoewel dit als muziek in de oren klinkt, schuilen er toch enkele addertjes onder het gras met betrekking tot het laten uitvoeren van werken in onroerende staat of aan- en verkopen met leveranciers en klanten uit andere EU-lidstaten.

Laat je dus zeker goed informeren en neem vrijblijvend contact op met aternio om je hierin bij te staan.


Nieuwe factuurclausule voor werken in onroerende staat, weet jij het nog?

Sinds 1 januari 2023 geldt er een nieuwe factuurclausule voor uitgevoerde werken in onroerende staat. Weet jij nog het verschil?

Werken in onroerende staat

Werken uitvoeren in onroerende staat betekent het bouwen, verbouwen, afwerken, inrichten, herstellen, onderhouden, reinigen en het geheel of ten dele afbreken van een uit zijn aard onroerend goed, evenals de handeling die er in bestaat een roerend goed te leveren en zodanig aan te brengen aan een onroerend goed, dat het onroerend van aard wordt.

BTW medecontractant

Bij werken in onroerende staat gaat de uitvoerder van de werken geen btw aanrekenen op zijn factuur. De leverancier schiet met andere woorden de btw niet voor. Het is de afnemer (de klant) die de btw rechtstreeks moet voldoen aan de fiscus, door de btw op te nemen in de btw-aangifte (art. 20 § 1 KB nr. 1). Kortom, het systeem van btw-medecontractant is enkel mogelijk tussen twee belastingplichtigen die gehouden zijn tot het indienen van periodieke aangiften. Bovendien mogen de werken in onroerende staat uitsluitend verband houden met de beroepsdoeleinden.

Vroeger

Bij werken in onroerende staat bij een belastingplichtige wordt er dus gefactureerd met btw-medecontractant. Tot voor kort moest je als leverancier op jouw uitgereikte factuur louter ‘btw verlegd’ noteren. Sinds 1 januari 2023 is dit echter onvoldoende.

Sinds 1 januari 2023

Vanaf 1 januari 2023 ben je als leverancier verplicht om een andere factuurclausule te formuleren, conform het KB van 26 oktober 2022, zijnde:

“Verlegging van heffing. Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de factuur, wordt de afnemer geacht te erkennen dat hij een belastingplichtige is gehouden tot de indiening van periodieke aangiften. Als die voorwaarde niet vervuld is, is de afnemer ten aanzien van die voorwaarde aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.” (art. 20 § 3 KB nr. 1)

Hiermee wordt de afnemer (de klant) erop attent gemaakt zelf persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de correcte btw afhandeling. Indien de afnemer geen recht heeft op de btw-verlegging omdat er geen periodieke btw-aangiften worden ingediend, is het aan de afnemer zelf om jou als leverancier hierover in te lichten. De verantwoordelijkheid met betrekking tot het correct afhandelen van de btw is dus overgedragen van de leverancier naar de klant. De klant heeft met andere woorden een notificatieplicht.

Quid kleine ondernemingen en landbouwondernemingen?

Tot voor kort mochten kleine ondernemingen en landbouwondernemingen hun btw-nummer niet doorgeven aan een leverancier wanneer het ging over werken in onroerende staat. Vanaf 1 januari 2023 zijn ook dit type ondernemingen verplicht om hun btw-nummer mee te delen aan jou als leverancier. Bovendien moet dergelijke klanten jou ook op de hoogte stellen dat zij niet gehouden zijn tot het indienen van btw-aangiften. Als gevolg hiervan zal jij als leverancier dan met 21% btw factureren, in plaats van met btw-medecontractant.

Conclusie

Samengevat ben je als leverancier sinds 1 januari 2023 verplicht om een nieuwe factuurclausule op te nemen op jouw facturen met betrekking tot werken in onroerende staat. Let op, deze formule van btw-medecontractant is uitsluitend van toepassing op belastingplichtigen die werken laten uitvoeren gerelateerd tot hun beroepsdoeleinden. Sinds 1 januari ben je als afnemer dus aansprakelijk voor het correct informeren van jouw leverancier en het juist afhandelen van de btw.

In alle andere gevallen ben je als leverancier gewoon verplicht om btw aan te rekenen. Uiteraard dien je in deze gevallen de clausule niet te vermelden op jouw factuur.

Heb je nog verdere vragen bij het opstellen van facturen? Aarzel zeker niet om iemand van het aternio-team te contacteren. Wij staan graag voor u klaar!


Btw-aftrek volgens werkelijk gebruik: nieuwe procedure

Sinds 1 januari 2023 zijn de procedures vereenvoudigd voor gemengde btw-plichtigen die hun btw aftrekken volgens het werkelijk gebruik. Maar u raadt het al, om hiervan gebruik te kunnen maken moeten er opnieuw (én tijdig) enkele formaliteiten worden vervuld… 

Werkelijk gebruik en btw-aftrek

Een gemengde btw-plichtige stelt zowel handelingen die aan btw zijn onderworpen, als handelingen die van btw zijn vrijgesteld. Bijgevolg wordt het recht op aftrek van de betaalde btw ook beperkt. 

De beperking van de btw-aftrek kan op twee manieren gebeuren: ofwel via het ‘algemeen verhoudingsgetal’ ofwel via het ‘werkelijk gebruik’. 

Bij het werkelijk gebruik zal de belastingplichtige een volledig recht op aftrek hebben -zoals een gewone belastingplichtige- voor die handelingen die een volledig recht op aftrek geven. Voor de vrijgestelde handelingen die de belastingplichtige stelt, is geen aftrek mogelijk. Voor de btw op aangekochte goederen en diensten die zowel voor belaste als vrijgestelde handelingen worden aangewend, moet een bijzonder verhoudingsgetal worden berekend. 

Voorafgaande (elektronische) kennisgeving 

Tot nu toe dienden belastingplichtigen die van het werkelijk gebruik toepassing wilden maken een voorafgaand akkoord van de fiscus te bekomen. Dit is voortaan verleden tijd.  Een eenvoudige voorafgaande kennisgeving aan de btw-administratie via het elektronisch formulier e604A of e604B zal nu volstaan. 

Hou er wel rekening mee dat btw-administratie de aftrek volgens werkelijk gebruik nog kan weigeren wanneer zij vindt dat het niet met de werkelijkheid overeenstemt. Deze weigering moet zij omstandig motiveren en meedelen uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving uitwerking had. 

Deadlines kennisgeving 

Zowel belastingplichtigen die voor de eerste keer het werkelijk gebruik wensen toe te passen als zij die er reeds gebruik van maken, moeten een tijdige kennisgeving doen. Wat zijn de deadlines?

  • Wie vanaf 1 januari van een kalenderjaar het werkelijk gebruik wil toepassen moet als maandaangever vóór 31 januari of als kwartaalaangever vóór 31 maart van dat jaar de kennisgeving doen. Zo niet, kan je pas opteren voor de toepassing van het werkelijk gebruik met ingang vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar. 
  • Wie in de loop van het jaar toepassing wil maken van het werkelijk gebruik, moet de kennisgeving doen vóór de laatste dag van de eerste aangifteperiode die volgt op de aanvang van de activiteit. 
  • Tot slot, wie reeds op 31 december 2022 toepassing maakte van het werkelijk gebruik, moet uiterlijk op 30 juni 2023 een kennisgeving doen opdat het regime zou kunnen blijven gelden. 

Info meedelen via btw-aangifte (Intervat) 

Maar hiermee is de kous - helaas – nog niet af.  

Naast de voorafgaande kennisgeving, moet ook concrete info over de verhoudingsgetallen van inkomende handelingen aan de btw-administratie worden meegedeeld. Jaarlijks zal de belastingplichtige bepaalde gestructureerde gegevens in zijn btw-aangifte via Intervat moeten meedelen. 

Samengevat gaat het onder meer over volgende gegevens: 

  • het definitieve verhoudingsgetal van het voorafgaande kalenderjaar; 
  • het percentage van de totaal aangerekende btw op de handelingen met een volledig recht op aftrek; 
  • het percentage van de totaal aangerekende btw op de handelingen zonder een recht op aftrek; 
  • het percentage van de totaal aangerekende btw op de handelingen met een beperkt recht op aftrek. 

Deadlines info via btw-aangifte 

De gestructureerde info via Intervat moet u uiterlijk indienen bij de aangifte over het eerste kwartaal (uiterlijk 20 april) of één van de eerste drie maanden van het lopende kalenderjaar (uiterlijk 20 februari, 20 maart of 20 april). 

Conclusie

Gemengde btw-plichtigen die hun btw-aftrek willen berekenen op basis van het werkelijk gebruik moeten dit vooraf melden aan de btw-administratie. Een voorafgaande goedkeuring is bijgevolg niet langer noodzakelijk. Belangrijk is wel dat de deadlines voor de kennisgeving, middels aangepaste e-formulieren, niet uit het oog worden verloren.

 Het team van aternio staat u graag bij bij het vervullen van uw btw-formaliteiten. 


Uw vennootschap en huwelijk: let op bij het oppotten van beroepsinkomsten!

We keren even terug naar 1 september 2018. Een belangrijke peildatum, want sindsdien is het nieuw huwelijksvermogensrecht in werking getreden. Dit heeft ook belangrijke financiële implicaties voor de gelden in uw vennootschap. Heeft u een eigen beroepsvennootschap en bent u gehuwd onder een gemeenschapsstelsel? Lees dan zeker verder… 

Gemeenschapsstelsel 

Indien u getrouwd bent zonder een huwelijkscontract valt u onder het wettelijk stelsel, zijnde het meest voorkomende gemeenschapsstelsel. 

Concreet is er dan sprake zijn van 3 vermogens: uw eigen vermogen, dat van uw echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen. Al hetgeen u reeds had vóór uw huwelijk, of verkrijgt via erfenis of schenking blijft in uw eigen vermogen. Al hetgeen u tijdens uw huwelijk verwerft, behoort tot het gemeenschappelijk vermogen. Ook inkomsten die worden verkregen uit eigen vermogen behoren steeds tot de gemeenschap. 

Aandelen verkregen met gemeenschappelijke gelden: ‘titre et finance’ 

Indien de verkrijging van aandelen in een vennootschap met geld uit de gemeenschap zijn betaald en ingeschreven op naam van één echtgenoot, zullen de lidmaatschapsrechten (‘titre’) van deze aandelen toebehoren aan het eigen vermogen van die ene echtgenoot (art. 2.3.19, §1, 5° BW). Het moet daarbij gaan hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, zoals een besloten vennootschap (BV), hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder uitoefent.  

De vermogenswaarde (‘finance’) van diezelfde aandelen behoren daarentegen toe aan het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten. 

Aandelen verkregen met eigen gelden 

Indien u echter aandelen bezat vóór uw huwelijk, of aandelen tijdens uw huwelijk heeft verworven via schenking van uw ouders of erfenis, dan behoren deze aandelen tot uw eigen vermogen.  

In praktijk gebeurt het vaak dat deze echtgenoot zich weinig loon of dividend uitkeert en de beroepsinkomsten gaat oppotten in de eigen beroepsvennootschap. Op zich hoeft dit - tijdens het huwelijk - geen probleem te zijn.  

Nieuwe vergoedingsregel  

Echter, bij de ontbinding van het huwelijk (echtscheiding) onder een gemeenschapsstelsel zullen de 3 vermogens met elkaar moeten afrekenen wanneer het ene vermogen zich heeft verrijkt ten koste van een ander vermogen, dat zich heeft verarmd. In het scenario waarbij men een beroep uitoefent middels een vennootschap waarvan de aandelen eigen zijn, kan een financieel twistpunt ontstaan. 

Het nieuwe artikel 2.3.44, §1 en 2 BW wil deze ongelijkheid herstellen met een vergoedingsregel. 

Bij ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend: het rijker geworden vermogen (zijnde het eigen vermogen van de ene echtgenoot) zal aan het verarmde vermogen (zijnde het gemeenschappelijk vermogen) een vergoeding verschuldigd zijn, op deze manier wordt het evenwicht tussen de echtgenoten weer hersteld. 

Let op met oppotten 

Zo zal ook het oppotten van alle inkomsten in de eigen beroepsvennootschap – in plaats van deze te gebruiken voor het gezin – op basis van de nieuwe vergoedingsregel, kunnen leiden tot een recht op een vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen bij echtscheiding. De vergoeding zal enkel betrekking hebben op het te veel opgepotte vermogen uit de professionele vennootschap. 

De wet bepaalt in het bijzonder dat een vergoeding is verschuldigd voor de netto beroepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen, als het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend. 

Deze vergoedingsregeling vormt de wettelijke bekrachtiging van vaststaande rechtspraak.  

Door deze wettelijk regeling wil men vermijden dat de gemeenschap, i.e. het gezin, wordt benadeeld omdat u uw beroepsactiviteit uitoefent via een vennootschap die tot uw eigen vermogen behoort. Indien u immers geen vennootschap had, maar een eenmanszaak, dan zouden de beroepsinkomsten immers ook gemeenschappelijk zijn geweest. 

Werking in de tijd 

De nieuwe vergoedingsregel geldt voor echtgenoten die gehuwd zijn ná de peildatum van 1 september 2018. Voor zij die reeds gehuwd waren op 1 september 2018 kan de huwgemeenschap zich slechts beroepen op de vergoedingsregeling voor de ‘mislopen’ inkomsten vanaf 1 september 2018. 


Bijverdienen, what's in a name?

Bijverdienen, what’s in a name? Wil je graag iets bijverdienen? En weet je niet goed welke formule het meest geschikt is voor jou? Flexi-job werknemer, zelfstandig in bijberoep, een studentenjob of een student-zelfstandige? Of begrijp je het verschil tussen deze vier niet helemaal goed? Wij leggen de begrippen, de voorwaarden en de verschillen beknopt uit.

Begrippen

  • Een flexi-job werknemer is een werknemer die graag iets wil bijverdienen in de horeca of detailhandel (kapper, kledingwinkel, fitness, bakker, slager…). 
  • Een zelfstandige in bijberoep is een persoon die bovenop het werk in loondienst graag iets wil bijverdienen door een zelfstandige activiteit uit te voeren, zonder dus afhankelijk te zijn van een werkgever. 
  • Een jobstudent is een student die voltijds dagonderwijs volgt en na de schooluren, in het weekend of tijdens vakantieperiodes graag iets wil bijverdienen. 
  • Een student zelfstandige is een student die ambities heeft om een bedrijf te starten en als student al iets wil bijverdienen door te werken aan een eigen onderneming. Je werkt dus niet onder het gezag van een werkgever. 

Bij alle vier deze begrippen wil je graag bijverdienen, maar oefen je dus reeds een hoofdactiviteit uit, zijnde: studeren of een job in loondienst. Dit onder voorbehoud van een aantal uitzonderingen. 

Voorwaarden

Als flexi-job werknemer moet je minstens 4/5e werken bij een andere werkgever om daarnaast aan de slag te kunnen gaan in een detailhandelszaak. Ook gepensioneerden komen in aanmerking voor een flexi-job. Er staat geen limiet op het aantal flexi-job uren dat je kan presteren, behalve bij gepensioneerden onder de 65 jaar. Als werkgever kan je een flexi-job werknemer dus voor een onbeperkt aantal uren inzetten. 

Als zelfstandige in bijberoep moet je minstens halftijds werken als loontrekkende en dit minstens 235 uur per kwartaal (berekend op een 38u-week). Ben je ambtenaar of een statutair benoemd leraar? Dan liggen de voorwaarden iets anders. Een ambtenaar moet eveneens minstens halftijds aangesteld zijn en deze activiteit over 200 dagen uitoefenen. Een statutair benoemd leraar moet dan weer minstens voor 60% tewerkgesteld zijn. Als je een vervangingsinkomen hebt, kan je onder bepaalde voorwaarden ook in aanmerking komen voor een statuut als zelfstandige in bijberoep. 

Als jobstudent moet je minstens 16 jaar oud zijn en kan je maximaal 475 uur per jaar werken. Je kan deze uren vrij inplannen, maar dit dient steeds na de schooluren, tijdens weekenddagen of vakantieperiodes te zijn. Als werkgever kan je een jobstudent maximaal 12 maanden ononderbroken aan het werk zetten, nadien mag je geen studentenovereenkomst meer afsluiten.

Als student zelfstandige ben je tussen de 18 en 25 jaar.  Bovendien moet je ingeschreven zijn bij een erkende onderwijsinstelling en dit voor minstens 27 studiepunten per jaar of 17 lesuren per week. Je moet ook regelmatig lessen volgen en deelnemen aan examens. 

Financieel (voor 2022)

Als flexi-job werknemer verdien je minimaal 11,58 euro per uur. Dit is 10,75 euro loon en 0,83 (7,67%) euro vakantiegeld. Uiteraard kan je altijd proberen een hoger loon te onderhandelen met je werkgever. Op een flexi-job betaal je geen sociale bijdragen en ook geen belastingen. Je brutoloon is dus gelijk aan je nettoloon. Aangezien je dit loon dus niet opneemt in je belastingbrief loop je met andere woorden ook geen risico om in een hogere belastingschijf terecht te komen. Als werkgever betaal je voor een flexi-job werknemer enkel een werkgeversbijdrage van 25%. 

Als zelfstandige in bijberoep bepaal je zelf jouw tarieven. Hoeveel je werkt en verdient is niet geplafonneerd, maar je betaalt wel meer bijdragen naargelang je meer verdient. Dit komt omdat je inkomsten van je zelfstandige activiteit bovenop de inkomsten van je hoofdberoep worden geteld, waardoor je in een hogere belastingschijf valt. Om deze bijdragen zo laag mogelijk te houden, breng je dus best zoveel mogelijk verantwoorde kosten in rekening.

Echter betaal je in bijberoep wel veel lagere sociale bijdragen dan een zelfstandige in hoofdberoep, aangezien je mee geniet van de sociale zekerheid van je hoofdactiviteit. Daarom wordt er eerder van een ‘solidariteitsbijdrage’ gesproken, die berekend wordt op basis van je werkelijke inkomen. In tegenstelling tot zelfstandige in hoofdberoep, is er in bijberoep dus ook geen minimumbijdrage. Bovendien ben je zelfs helemaal vrijgesteld van sociale bijdragen als je jaarlijks belastbaar inkomen als zelfstandige in bijberoep onder de grens van 1.621,72 euro ligt. Tot slot heb je ook éénmalige opstartkosten van 162,68 euro. Dat bedrag bevat de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen en de aanvraag en activatie van je btw-nummer. 

Als jobstudent verdien je als 16-jarige minimaal 7,80 euro per uur. Dit uurloon stijgt naarmate de leeftijd omhoog gaat. In onderling overleg met de werkgever kan je natuurlijk altijd een hoger loon proberen onderhandelen. Als jobstudent moet je geen belastingen betalen, tenzij je netto belastbaar inkomen op jaarbasis hoger is dan 13.242,86 euro. Let op, indien je inkomen gelijk of hoger is dan dit bedrag, lopen je ouders het risico om kinderbijslag te verliezen. Als werkgever betaal je voor een jobstudent niet de gewone werkgeversbijdrage, maar een ‘solidariteitsbijdrage’ van 8,13%. Hiervan is 5,42% ten laste van de werkgever en 2,71% ten laste van de student.  Het eerste en tweede kwartaal van het jaar wordt erbij de werkgever ook nog een bijdrage van 0,01% geind voor de financiering van het Asbestfonds.  

Als student zelfstandige bepaal je net als een zelfstandige in bijberoep zelf jouw tarieven. Wanneer je als student wil ondernemen, scheelt dit statuut een grote hap in je portemonnee. Indien je netto belastbaar inkomen, na aftrek van beroepskosten, jaarlijks lager is dan 14.658,44 euro betaal je immers geen of beperkte sociale bijdragen. Let ook hier op het risico om kinderbijslag te verliezen. 

Administratie

Als flexi-job werknemer dien je zelf weinig formaliteiten in orde te brengen. Wel dient er een schriftelijke raamovereenkomst te zijn tussen jou en de werkgever. Desgelijks hoort er ook een arbeidsovereenkomst te zijn tussen jou en de werkgever, hoewel deze zowel mondeling als schriftelijk mag zijn. Daarnaast moet de werkgever ook in orde zijn met de DIMONA (Déclaration Immédiate/Onmiddellijke Aangifte). Dit is het elektronische bericht waarmee de werkgever elke indiensttreding en uitdiensttreding van een werknemer aangeeft bij de RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid).

Als zelfstandige in bijberoep ben je verplicht een ondernemingsnummer aan te vragen en je aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. De aanvraag en activatie van je ondernemingsnummer vereisen een kleine bijdrage. De aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds daarentegen is volledig gratis. Afhankelijk van de activiteiten die je uitvoert in bijberoep kan je btw-plichtig zijn. In dat geval moet je verplicht aan een aantal zaken te voldoen:

  • Je btw-tarief bepalen en doorrekenen aan je klanten. 
  • Elk jaar voor 31 maart een klantenlisting indienen. Dit is een lijst met alle klanten aan wie je het voorbije jaar goederen of diensten leverde. 
  • Een periodieke btw-aangifte indienen bij de overheid. Afhankelijk van je omzet is dit maandelijks of per kwartaal. 

Als jobstudent heb je net als een flexi-job werknemer het voordeel dat je zelf weinig administratief in orde moet brengen. Wel dient er een schriftelijke studentenovereenkomst te zijn tussen jou en de werkgever. In feite is dit gewoon een arbeidsovereenkomst. Eveneens moet de werkgever ook een DIMONA aangeven. 

Als student zelfstandige draag je dezelfde verplichtingen dan een zelfstandige in bijberoep. Je bent dus eveneens verplicht om een ondernemingsnummer aan te vragen, je in te schrijven bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen en je aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Ook hier hangen de aard van je activiteiten ervan af of je al dan niet btw-plichtig bent.

Conclusie

Bijverdienen, what’s in a name? Je kan bijverdienen als flexi-job werkgever, zelfstandige in bijberoep, jobstudent of student zelfstandige. 

Welke van deze vier mogelijkheden het meest geschikt is voor jou, hangt dus af van je hoofdactiviteit en je intentie. Houd per statuut zeker de voorwaarden in de gaten om na te gaan waarvoor je al dan niet in aanmerking komt. Ben je van plan om in een detailhandelszaak te werken dan is flexi-job een interessante formule. Heb je de intentie om aan een eigen onderneming te bouwen? Dan kies je best voor de formule als student-zelfstandige of zelfstandige in bijberoep. Houd als student wel zeker je jaarlijks netto belastbaar inkomen in de gaten. 

Wil je graag bijverdienen? Of heb je nog meer vragen over één van deze statuten? Contacteer aternio vrijblijvend. Wij staan klaar om je richting een succesvolle toekomst te begeleiden!


Vrijgestelde wederopbouwreserve moet solvabiliteit opkrikken

Heel wat vennootschappen kregen het hard te verduren door de meedogenloze COVID-19 crisis. Net daarom riep de wet van 19 november 2020 de ‘vrijgestelde wederopbouwreserve’ in het leven. Deze vrijgestelde wederopbouwreserve moet de solvabiliteit opkrikken van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting. Maar wat zijn nu de voorwaarden en hoe gaat het concreet in zijn werk? U leest het hieronder.

Wie komt in aanmerking voor de vrijgestelde wederopbouwreserve?

Vennootschappen die een boekhoudkundig verlies geleden hebben in boekjaar 2020 komen in aanmerking voor de vrijgestelde wederopbouwreserve. Om de solvabiliteit opnieuw op te krikken kan u een reserve aanleggen die betrekking heeft op de aanslagjaren 2022, 2023 en 2024. Hier is één uitzondering op: vennootschappen waarvan het boekjaar afsloot van 1 januari 2020 tot 30 juli 2020 mogen zelf de referentieperiode kiezen. Zij hebben de keuze uit het boekjaar afgesloten in 2020 of in 2021. De keuze van het boekjaar wordt gemaakt op basis van wanneer de reserve voor het eerst wordt aangelegd én is onherroepelijk.

Er zijn echter wel een aantal restricties verbonden aan deze reserve, namelijk:

  • De wederopbouwreserve is beperkt tot het geleden boekhoudkundige verlies in boekjaar 2020. De aanleg van de reserve kan bijgevolg in geen enkel geval hoger zijn dan het geleden verlies. Let op: we hebben het hier over het boekhoudkundige verlies niet het fiscaal verlies. Dit impliceert het negatieve verschil tussen de bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten.
  • De aanleg van de reserve wordt elk aanslagjaar opnieuw beperkt tot de belastbare gereserveerde winst. Dit voor het belastbare tijdperk zoals berekend voor de aanleg van de vrijgestelde reserve en na aanpassingen van de beginstand van de reserves.
  • Ongeacht bovenstaande beperkingen mag de aanleg van de vrijgestelde wederopbouwreserve nooit meer bedragen dan 20 miljoen euro.

Onaantastbaarheidsvoorwaarde

De meest prominente regel om van dit voorrecht gebruik te kunnen maken is die van de onaantastbaarheidsvoorwaarde. Deze heeft als doel om erover te waken dat de wederopbouwreserve louter en alleen het opkrikken van de solvabiliteit als resultaat heeft. De gereserveerde winst is dus onaantastbaar, waardoor u deze op geen enkele manier kan uitkeren.

Terugname vrijstelling

Schending van de onaantastbaarheidsvoorwaarde resulteert immers in een terugname van de vrijstelling. Dit impliceert dat de wederopbouwreserve effectief belastbaar wordt. Om de voorwaarde te respecteren mag de vennootschap onder andere sinds 12 maart 2020 geen:

  • kapitaalvermindering gedaan hebben
  • eigen aandelen ingekocht hebben
  • dividenden uitgekeerd hebben
  • andere verminderingen van het eigen vermogen hebben plaatsgevonden (bv. tantièmes)
  • daling van de tewerkstelling hebben. Concreet wordt dit gemeten door post 620 (bezoldigingen en rechtstreekse sociale oordelen) in boekjaar 2019 als referentie te nemen. Wanneer in de opvolgende jaren blijkt dat het bedrag op post 620 met meer dan 15% daalt, wordt de vrijstelling teruggenomen ten belope het verschil tussen 15% en de overschrijding. Ziet u door de bomen het bos niet meer? Dan kan onderstaand voorbeeld verheldering scheppen.

Praktisch voorbeeld

In bijlage kan u een uitgebreid voorbeeld terugvinden met de daar bijhorende boekhoudkundige verwerking. We zoomen hier specifiek in op een situatie waarbij de belastbare gereserveerde winst groter is dan het geleden bedrijfsverlies.


zonne en warmte installaties

Tijdelijke btw-verlaging voor zonne en warmte installaties

Sinds 1 april 2022 geldt een tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor zon en warmte installaties. Dit is een verlaging van 21% naar 6% voor de installatie van zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen. Dit voor alle woningen die jonger zijn dan 10 jaar, zoals nieuwbouwwoningen en woningen die na afbraak heropgebouwd zijn. (KB van 27 maart 2022)

Voor woningen ouder dan 10 jaar bestaat al langer het verlaagde 6% btw-tarief. Niettemin onderging deze regeling sinds 1 januari 2022 ook een kleine wijziging. Dit betreft een verschuiving van verantwoordelijkheid van leverancier naar klant. Meer informatie vindt u in een andere blog.

Tijdelijke periode voor btw-verlaging

De btw-verlaging naar het 6%-tarief is slechts een tijdelijke gunstmaatregel. Zo zal de verlaging alleen toepasbaar zijn voor de installatie van zonnepanelen, warmtepompen en zonneboilers in de periode tussen 1 april 2022 tot en met 31 december 2023.

Merk op dat het hier specifiek gaat over de levering en installatie van deze goederen. Het aankopen van een nieuwe woning mits inbegrip van zonnepanelen en/of warmtepomp en/of zonneboiler is immers wel onderworpen aan de volle 21% btw.

‘Levering en installatie’ worden hier dan ook bestempeld als werken in onroerende staat zoals in artikel 19 §2, lid twee, van het btw-wetboek is omschreven.

Hieronder de voorwaarden waaraan u moet voldoen om van deze gunstmaatregel te genieten.

Eindverbruiker

Een eerste voorwaarde is dat de leverancier alle handelingen, met betrekking tot levering en installatie, rechtsreeks moet verstrekken en factureren aan de eindverbruiker. Dit omvat voornamelijk privéwoningen van particulieren waarbij de eindverbruiker bijvoorbeeld als eigenaar, huurder of vruchtgebruiker fungeert.

Privéwoning

Een tweede voorwaarde omhelst het private kenmerk. De woning moet namelijk uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning dienst doen. Indien dit niet het geval is, geldt de gunstmaatregel niet. Merk wel op dat ook vennootschappen aanspraak kunnen maken op deze maatregel: Zij die immers in het bezit zijn van onroerende goederen, bestemd voor private bewoning (zoals verhuur), kunnen ook genieten van de verlaging.

Leeftijd woning

De derde voorwaarde kwam eerder al aan bod, met name de leeftijd van de woning. Deze dient jonger dan 10 jaar te zijn met inbegrip van nieuwbouwwoningen en woningen heropgebouwd na afbraak.

Uitstoot

Een vierde voorwaarde betreft het technische karakter van de installatie, namelijk: de referentienormen inzake uitstoot. Het streefdoel is immers om emissiearme verwarmingssystemen met een hoog rendement te installeren. De overgrote meerderheid van de bestaande zonneboilers en warmtepompen op de markt hebben nauwelijks of geen uitstoot. Bijgevolg voldoen de meeste installaties op de markt dan ook aan deze voorwaarde. Echter blijkt de slechtste leerling in de klas de ‘hybride warmtepomp’ te zijn. Deze is daarom sinds 1 juli 2022 uitgesloten van de tariefverlaging.

De concrete normering naar uitstoot zijn, voor de liefhebbers, terug te vinden in bijlage V bij Verordening (EU) 2015/1189 van de Commissie en in bijlage V bij Verordening (EU) 2015/1185 van de Commissie. Meer specifiek moet aan de installatie een EU-energielabel zijn toegekend waaruit blijkt dat is voldaan aan het criterium van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad.

Vermelding op factuur

Tot slot is er de vijfde en laatste voorwaarde inzake de correcte factuurvermelding. Deze dient sinds 1 april 2022 als volgt te luiden:

“Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat
(1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat minder dan tien jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken,
(2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt en
(3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten."

Conclusie

Samengevat geldt sinds 1 april 2022 tot en met 31 december 2023 een tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor zonne en warmte installaties, meer specifiek voor de levering en installatie van zonnepanelen, warmtepompen en zonneboilers. Om van dit verlaagd tarief te kunnen genieten, gelden verscheidene voorwaarden. Met name rechtstreekse facturatie aan de eindverbruiker, het private karakter van de woning, ouderdom van de woonst, de emmissienorm van het toestel en tot slot de correcte vermelding op de factuur.

U kan steeds bij aternio terecht indien u vragen hebt of bijkomende informatie wenst over deze of andere btw-regels.


Nieuw verbintenissenrecht: wilsgebreken

Het goedgekeurde wetsvoorstel houdende hervorming van het verbintenissenrecht bevestigt de bestaande wilsgebreken in artikel 5.33 e.v. Burgerlijk Wetboek. Daarnaast doet ook een 'nieuw' wilsgebrek zijn intrede, m.n. "misbruik van omstandigheden". In navolging van onze eerdere blogartikels zetten wij nu ook even de algemene wilsgebreken voor u op een rijtje.

Algemeen

Een wilsgebrek is erop gericht om de toestemming van een contractspartij te beschermen. Een contractspartij kan slechts op geldige wijze akkoord gaan voor zover zij haar wil vrij en bewust kan uiten.

Uitgangspunt is dat een wilsgebrek betrekking moet hebben op een element dat doorslaggevend is voor de contractsluiting. Zo de overeenkomst op doorslaggevende wijze is aangetast door een wilsgebrek speelt de sanctie van relatieve nietigheid. Het is dus enkel de beschermde partij (van wie de vrije en bewuste wil verstoord is) die de nietigheid van de overeenkomst kan inroepen. Let wel, dit is geen verplichting. De beschermde partij kan er perfect voor opteren om de nietigheid niet in te roepen en de overeenkomst aldus te bevestigen.

Zo het wilsgebrek geen betrekking heeft op een doorslaggevend element, speelt de nietigheidssanctie niet. In dat geval kan er echter wel sprake zijn van precontractuele aansprakelijkheid of van een contractsaanpassing (zie infra). Bovendien wordt ook bevestigd dat een vernietigend wilsgebrek evenzeer een buitencontractuele fout kan uitmaken. De combinatie van de contractuele vordering tot vernieitiging van een overeenkomst met buitencontractuele vordering tot schadevergoeding is mogelijk. Tenslotte kan voortaan - weliswaar onder strikte voorwaarden - ook bedrog of misbruik van omstandigheden door een derde een wilsgebrek uitmaken.

Dwaling

Artikel 5.34 e.v. Burgerlijk Wetboek bevat de bevestiging van de reeds eerder via rechtspraak en rechtsleer ontwikkelde voorwaarden. Niet elke dwaling kwalificeert namelijk als een wilsgebrek. Daarvoor moet er gedwaald zijn over een element doorslaggevend voor de contractsluiting (supra). Het doorslaggevend karakter moet kenbaar zijn voor de medecontractant en de dwaling moet verschoonbaar zijn.

Verschoonbaarheid vereist dat een voorzichtiging en redelijk persoon in gelijkaardige omstandigheden ook zou hebben gedwaald. De beoordeling hiervan rust op een afweging tussen de informatieplicht van de ene partij en de onderzoeksplicht van de andere partij. Zo zal het verstrekken van foute informatie aan een leek, deze leek doorgaans ontslaan van zijn onderzoeksplicht.

Niet alleen dwaling over een contractueel element maar ook rechtsdwaling en dwaling over de persoon zijn mogelijk. Dwaling over de waarde of de prijs van een voorwerp is echter uitgesloten als wilsgebrek.

Bedrog

Een meer specifieke vorm van dwaling is het wilsgebrek bedrog. Voorwaarde voor bedrog is nog steeds het opzettelijk gebruik van kunstgrepen door de medecontractant. Het bedrog moet evenzeer doorslaggevend zijn geweest voor de contractssluiting. Enkel zogenaamd hoofdbedrog leidt tot nietigheid. Indien het bedrog tot gevolg heeft dat men tegen andere voorwaarden had gecontracteerd, dan is er sprake van een louter incidenteel bedrog. Incidenteel bedrog leidt niet tot nietigheid maar kan wel aanleiding geven tot schadevergoeding.

Ook Cassatierechtspraak inzake de aard van de kunstgreep werd bevestigd. Zowel het opzettelijk verstrekken van verkeerde informatie als het opzettelijk achterhouden of onvolledig verstrekken van informatie kan bedrog uitmaken mits de medecontractant tot het verstrekken van informatie  gehouden is én hij de informatie kent.

Tenslotte bevestigt artikel 5.35 Burgerlijk Wetboek dat het bedrog als specifieke dwaling niet aan de verschoonbaarheidsvereiste is onderworpen. 'Fraus omnia corrumpit' blijft overeind en kwade trouw wordt niet vermoed.

Geweld

Artikel 5.36 Burgerlijk Wetboek groepeert het wilsgebrek 'geweld' in al haar vormen. Geweld kan bestaan uit een fysieke of morele dwang en kan worden uitgeoefend tegen de contractspartij maar ook tegen haar naasten.

De voorwaarden voor toepassing van dit wilsgebrek blijven behouden:

  • er ontstaat een vrees voor een aanzienlijke aantasting die van die aard is dat een redelijk mens in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen worden beïnvloed;
  • het geweld is doorslaggevend voor de contractssluiting, ook hier kan een geval van 'incidenteel geweld' niet tot nietigheid maar enkel tot schadevergoeding leiden;
  • het geweld is onrechtmatig, het uitoefenen van dwang door het aanwenden van rechtsmiddelen of het uitoefenen van een normaal gezag als ouder is niet onrechtmatig.

Zoals vermeld kan ook het vernieitigend gebrek 'geweld' uitgaan van een derde.

Misbruik van omstandigheden

Onder de benaming “gekwalificeerde benadeling” vond dit wilsgebrek reeds in de rechtspraak en de rechtsleer ingang. Volledig nieuw is het dus niet. Het gaat hier om situaties waarbij een contract manifest onevenwichtig is door het misbruik van de superieure positie van de ene contractspartij tegenover de andere. Dikwijls bleken dergelijke vorderingen onsuccesvol omwille van een gebrek aan bewijs van deze elementen. Onder invloed van Cassatierechtspraak zijn de toepassingsvoorwaarden nu wettelijk verankerd:

  • een kennelijk onevenwicht tussen de bedongen prestaties;
  • concrete omstandigheden van inferioriteit waardoor de andere contractspartij zich een voordeel heeft kunnen toe-eigenen;
  • een oorzakelijk verband tussen het misbruik en het kennelijk onevenwicht.

Wat betreft de sanctie speelt ook de relatieve nietigheid. Weliswaar met dien verstande dat indien het misbruik niet doorslaggevend was voor de contractssluiting de rechter ook tot aanpassing van de onevenwichtige prestatie kan besluiten als vorm van herstel. Eenzelfde mogelijkheid komt overigens terug onder de in het Burgerlijk Wetboek ingeschreven imprevisieleer. Ook hier kan een evenwicht worden hersteld door aanpassing van de prestatie met als verschil dat het onevenwicht slechts na contractsluiting is ontstaan.

Benadeling en veinzing

Tenslotte bevestigt de wetgever dan een eenvoudige benadeling in principe geen nietigheidsgrond vormt. Het bestaan van een onevenwicht tussen de prestaties van partijen is namelijk geen algemeen wilsgebrek.

Ook veinzing is geen wilsgebrek as such. In het geval van veinzing sluiten partijen een contract samen met een verborgen contract dat het eerste contract wijzigt of teniet doet. Het verborgen contract is wel degelijk geldig tussen partijen. Derden te goeder trouwe kunnen daarentegen kiezen tussen het veruitwendigde dan wel het verborgen contract.

 

Twijfelt u aan de rechtsgeldigheid van een overeenkomst? Heeft u iets ondertekend waarop u gezien de omstandigheden wenst terug te komen? Contacteer ons.